Oordeel 2022-122, zorgvuldig, NVO-melding, longaandoening, uitzichtloos en ondraaglijk lijden.

Patiënt leed uitzichtloos en ondraaglijk op basis van een interstitieel longbeeld na COVID-infectie.

In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.

Een man, tussen de 70 en 80 jaar oud, ontwikkelde na een COVID-infectie een interstitieel longbeeld met toenemende fibrosering, conditieverlies en zuurstofafhankelijkheid. Medicatie had onvoldoende effect op zijn gezondheidsklachten en volgens zijn longarts waren er geen behandelmogelijkheden meer.

Patiënt had geen pijn, maar was toenemend vermoeid en benauwd. Hij gebruikte hiervoor voor zijn overlijden vijf tot zes liter zuurstof per minuut. Hij moest geholpen worden bij zijn dagelijkse verzorging en zijn beperkte actieradius maakte dat hij zichzelf slechts van zijn stoel naar zijn bed kon verplaatsen, waarna hij zeer kortademig en vermoeid was. Zijn zuurstofsaturatie kon dan zelfs teruglopen tot slechts zestig procent. Patiënt ervoer het gebrek aan zelfstandigheid als ondraaglijk.

Patiënt sprak ruim een maand voor het overlijden voor het eerst met de arts over euthanasie. Ongeveer twee weken voor het overlijden verzocht patiënt de arts om uitvoering van zijn verzoek tot levensbeëindiging.

Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts was er van overtuigd dat het lijden voor patiënt ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren voor patiënt geen aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts patiënt voldoende had voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.

De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent, die patiënt ongeveer anderhalve week voor het overlijden bezocht. De consulent kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.

De arts voerde vervolgens de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.

De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.