Oordeel 2021-88, zorgvuldig, NVO-melding, longaandoening, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek.

Bij patiënte werd COPD vastgesteld en uiteindelijk was er sprake van COPD GOLD III en er was geen kans op verbetering.

In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.

Bij een vrouw, tussen de tachtig en negentig jaar oud, werd geruime tijd voor het overlijden COPD vastgesteld; uiteindelijk was sprake van COPD GOLD III.

Het lijden van de vrouw bestond uit ernstige benauwdheid en hevige vermoeidheid. De vrouw kreeg een maximale hoeveelheid extra zuurstof toegediend, maar dit verlichtte haar benauwdheid onvoldoende. Ook het gebruik van medicatie hielp hierin onvoldoende. Zij was na de geringste inspanning ernstig benauwd en zelfs de toiletgang was haar teveel geworden. De benauwdheid maakte haar ook erg onrustig. De vrouw leed onder het verlies van autonomie en het gebrek aan perspectief. Zij kon niet meer en ervoer haar lijden als ondraaglijk.

De vrouw had met regelmaat met de arts over euthanasie gesproken. Acht dagen voor het overlijden heeft de vrouw de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor de vrouw ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de vrouw aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts en de specialist de vrouw voldoende hadden voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.

De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent. Hij bezocht de vrouw een week voor het overlijden en kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

De arts voerde de hulp bij zelfdoding uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.