Oordeel 2021-107, zorgvuldig, NVO-melding, longaandoening, uitzichtloos en ondraaglijk lijden.

Patiënte leed al lange tijd aan COPD. Uiteindelijk was er sprake van COPD GOLD IV als gevolg waarvan zij ondraaglijk leed.

In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.

Bij een vrouw, tussen de tachtig en negentig jaar oud, werd geruime tijd voor het overlijden COPD vastgesteld. Het betreft een blijvende stoornis in de uitademing doordat de longen zijn beschadigd. Sinds ongeveer twee jaar voor het overlijden was sprake van COPD GOLD IV (de laatste fase van de ziekte). De vrouw kreeg een maximale hoeveelheid extra zuurstof toegediend, maar dit verlichtte haar benauwdheid onvoldoende. Ook het gebruik van subcutaan toegediende pijnstilling hielp hierin onvoldoende.

Het lijden van de vrouw bestond uit ernstige benauwdheid en vermoeidheid. Zij was na de geringste inspanning ernstig benauwd. Door de vermoeidheid en het gebrek aan energie was de vrouw tot weinig meer in staat. De vrouw was bedlegerig en zorgafhankelijk geworden; zij leed onder dit verlies van autonomie en het gebrek aan perspectief. De vrouw ervoer haar lijden als ondraaglijk en zij verzocht de arts tweeënhalve week voor het overlijden om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging.

De arts stelde vast dat sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor de vrouw ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de vrouw aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts de vrouw voldoende had voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.

De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent. Zij bezocht de vrouw vijf dagen voor het overlijden en zij kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

De arts voerde de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.