Oordeel 2021-02, zorgvuldig, medisch specialist, kanker, vrijwillig en weloverwogen verzoek

Hersentumor bij minderjarige patiënt.

Bij een minderjarige patiënt was voor de tweede keer een recidief van een agressieve hersentumor geconstateerd. Er waren geen curatieve behandelmogelijkheden meer. Zowel bij de arts als bij de consulent was er geen twijfel aan de wilsbekwaamheid van patiënt. De ouders van patiënt waren betrokken geweest in de besluitvorming van de patiënt.

Introductie van de casus

Bij patiënt, een jongen van 16-18 jaar, bleek drie maanden voor het overlijden voor de tweede keer sprake te zijn van een recidief van een agressieve hersentumor. De initiële diagnose was een jaar eerder gesteld. Het eerste recidief werd een half jaar daarna gevonden. De eerder gegeven experimentele behandeling die het tweede recidief niet had kunnen voorkomen, werd palliatief ingezet en enkele weken voor het overlijden vond nog een chirurgische ingreep plaats die eveneens een palliatief doel diende. Curatieve behandelmogelijkheden waren er niet meer.

Het lijden van patiënt bestond uit lichamelijk beperkingen in de vorm van een linkszijdige parese, epilepsie, hemianopsie en ataxie waardoor hij in zijn mobiliteit en zelfredzaamheid beperkt werd. Omdat patiënt graag aan sport gedaan had, was deze situatie voor hem extra frustrerend. Voorts was regelmatig sprake van matig te behandelen hoofdpijn en pijn in rug- en beenspieren. Met name belastend voor patiënt was nog de ernstige insomnia en nachtelijke onrust die niet goed te beteugelen bleek te zijn. Vanwege de voorgeschreven medicatie ontwaakte patiënt bovendien vaak versuft, hetgeen hij als een ernstige aantasting van de kwaliteit van leven ervoer. Patiënt leed onder de uitzichtloosheid van zijn situatie en onder de wetenschap dat verdere lichamelijke achteruitgang op korte termijn onvermijdelijk was. Circa vier weken voor het overlijden sprak patiënt in algemene zin met de arts over euthanasie. Een week later verzocht hij om daadwerkelijke uitvoering van de vrijwillige levensbeëindiging, waarin hij nadien persisteerde.

De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

Het toetsingskader in het algemeen

In artikel 2, eerste lid, van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (hierna: WTL) staan de zes zorgvuldigheidseisen waaraan de arts moet voldoen, wanneer hij levensbeëindiging op verzoek of hulp bij zelfdoding toepast. De tekst van artikel 2, eerste lid, van de WTL is hier te vinden.

Het toetsingskader toegespitst op de casus

Gelet op hetgeen in de WTL bepaald is ten aanzien van een verzoek om levensbeëindiging door een 16- of 17-jarige, zal de commissie overwegingen wijden aan het vermogen van patiënt om tot een redelijke waardering van zijn belangen te komen ('interne' vrijwilligheid of wilsbekwaamheid) en de betrokkenheid van zijn ouders bij zijn verzoek om levensbeëindiging.

Overwegingen

Aan de hand van de feiten en omstandigheden ontleend aan het dossier en voor zover relevant overweegt de commissie als volgt.

Vrijwillig en weloverwogen verzoek en betrokkenheid van de ouders van patiënt

De commissie stelt allereerst vast dat het dossier voor enige oneigenlijke beïnvloeding van patiënt door derden, geen aanwijzingen bevat en dat dit (externe) aspect van de vrijwilligheid daarom verder onbesproken kan blijven. Ten aanzien van de interne vrijwilligheid of wilsbekwaamheid van patiënt overweegt de commissie dat de consulent vastgesteld heeft dat patiënt hem tijdens het gesprek uitstekend kon begrijpen en adequaat en scherp antwoord gaf op vragen. Patiënt toonde een goed ontwikkeld ziektebesef en -inzicht en legde overtuigend en goed formulerend uit waarom hij euthanasie wilde. De consulent concludeerde daarom dat hij patiënt wilsbekwaam achtte ten aanzien van het euthanasieverzoek.

De arts twijfelde evenmin aan de wilsbekwaamheid van patiënt, die hij omschreef als een slimme en weldenkende jongen. Patiënt wist hoe hij er aan toe was en wat de medische prognose inhield. Met name de herhaling van het verzoek en het feit dat patiënt niet karakterologisch veranderd was, deden de arts concluderen dat patiënt zich ten volle bewust was van de strekking van zijn verzoek. De locatie van de tumor gaf de arts ook geen aanleiding te vermoeden dat de wilsbekwaamheid van patiënt was aangetast. Naar het oordeel van de commissie blijkt uit het dossier voorts dat de ouders van patiënt gekend zijn geweest in de besluitvorming het euthanasieverzoek van hun kind. Zij zijn immers aanwezig geweest tijdens (gedeelten) van gesprekken die met patiënt over dat onderwerp gevoerd werden. Ook blijkt uit hetgeen in het modelverslag en het SCEN-verslag opgenomen is, hun nauwe betrokkenheid hierbij.

De commissie is gelet op het voorgaande van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat patiënt tot een redelijke waardering van zijn belangen in staat was en dat de ouders van patiënt op een overeenkomstig de wet bepaalde wijze bij de besluitvorming omtrent het verzoek om levensbeëindiging betrokken zijn geweest. De commissie is van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. 

Overige Zorgvuldigheidseisen
Na het bestuderen van het dossier is de commissie tot de conclusie gekomen dat ook aan de overige zorgvuldigheidseisen is voldaan en dat die geen nadere motivering behoeven. De commissie is van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft patiënt voorts voldoende voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en over zijn vooruitzichten. De arts kon met patiënt tot de overtuiging komen dat er voor de situatie waarin hij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft ten minste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënt heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2, eerste lid, WTL.