Oordeel 2020-70, zorgvuldig, NVO-melding, longaandoening, zorgvuldigheidseisen algemeen

Patiënte met longfibrose, geen therapeutische opties meer, veelvuldige exacerbaties.

In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.

Bij een vrouw, tussen de tachtig en de negentig jaar oud, werd zeven jaar voor het overlijden longfibrose vastgesteld. Ongeveer tien maanden voor het overlijden werd geconcludeerd dat er geen therapeutische opties meer waren en de laatste weken voor het overlijden was sprake van veelvuldige exacerbaties (een longaanval met onder andere hoest- en benauwdheidsklachten). De vrouw kreeg dagelijks een maximale hoeveelheid extra zuurstof toegediend, maar dit verlichtte haar benauwdheid niet. Ook het gebruik van sterke pijnstilling hielp hierin onvoldoende. Genezing was niet mogelijk. De behandeling was uitsluitend palliatief van aard.

Het lijden van de vrouw bestond uit ernstige benauwdheid, vermoeidheid en uitputting. Zij was na de geringste inspanning ernstig benauwd en zelfs de gang naar het toilet was haar te veel geworden. Hierdoor kon zij vrijwel niets meer en was zij volledig bedlegerig en afhankelijk van anderen geworden. De vrouw leed onder het steeds verder toenemend verlies van zelfstandigheid en de wetenschap dat haar situatie alleen maar zou verslechteren. Dat wilde zij niet meer meemaken. Zij ervoer haar lijden als ondraaglijk.

De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor de vrouw ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de vrouw aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts en de specialisten de vrouw voldoende hadden voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.

De vrouw had reeds vaker met de arts over euthanasie gesproken. Vijf dagen voor het overlijden heeft de vrouw de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent. Deze bezocht de vrouw vier dagen voor het overlijden en kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

De arts voerde de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.