Oordeel 2018-68, zorgvuldig, huisarts, stapeling van ouderdomsaandoeningen, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek

Tweede consulent geraadpleegd

De arts kon op goede gronden tot de overtuiging komen, mede op basis van het verslag van de tweede consulent, dat er sprake was van een stapeling van ouderdomsaandoeningen.

Feiten en omstandigheden

Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:

a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven

Patiënte, een vrouw van 80-90 jaar, was sinds geruime tijd bekend met verschillende aandoeningen. Er was sprake van poly-artrose, osteoporose en een balansstoornis door orthostatische hypotensie. Een en ander resulteerde in valincidenten die verschillende fracturen tot gevolg hadden. Bovendien was patiënte na een hemorrhoidectomie incontinent geworden.

De overige ziektegeschiedenis vermeldde voorts onder meer mild cognitive impairment en presbyacusis. Genezing was niet meer mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard.

Het lijden van patiënte bestond uit algehele lichamelijke achteruitgang. Er was sprake van fors mobiliteitsverlies. Patiënte kwam vrijwel niet meer buitenshuis. Ook had zij veel lichamelijke pijnklachten. Gebruikmaking van morfine resulteerde in het verleden in een delier. Patiënte vond dit een traumatische ervaring en wilde nadien uitsluitend nog worden behandeld met paracetamol. Paracetamol kon de pijnklachten echter niet in voldoende mate onderdrukken. Daarnaast was er sprake van chronische vermoeidheid.

Een en ander resulteerde erin dat patiënte niet meer in staat was om de activiteiten te verrichten die haar leven zinvol maakten. Bovendien was zij incontinent geworden, iets wat zij als mensonterend ervoer. Zij leed onder haar steeds kleiner wordende wereld, de zorgafhankelijkheid en de uitzichtloosheid van haar situatie. Patiënte voelde zich geïnvalideerd en wilde verdere aftakeling niet meemaken.

Patiënte ervoer haar lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënte ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor patiënte aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënte voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.

b. Verzoek tot levensbeëindiging

Patiënte had eerder met de huisarts over euthanasie gesproken. Aanvankelijk was de huisarts bereid haar euthanasieaanvraag in behandeling te nemen. Na een negatief SCEN-advies beëindigde hij de euthanasieprocedure echter. Daarna wendde patiënte zich ongeveer drie maanden voor het overlijden tot de SLK.

De arts heeft driemaal uitvoerig met patiënte over haar verzoek gesproken. Het eerste gesprek vond ongeveer drie weken voor het overlijden plaats. Direct tijdens dit gesprek heeft patiënte de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Patiënte heeft haar verzoek in de twee daaropvolgende gesprekken tegenover de arts herhaald.

De arts constateerde dat patiënte lichte geheugenproblemen had. De arts vond deze problemen echter passend bij haar gevorderde leeftijd. De arts twijfelde niet aan de wilsbekwaamheid van patiënte ten aanzien van haar verzoek. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.

c. Consultatie

Gedurende de euthanasieprocedure werden twee verschillende onafhankelijke SCEN-artsen als consulent geraadpleegd.

De eerste consulent bezocht patiënt ongeveer drie maanden voor de levensbeëindiging nadat zij door de huisarts over patiënte was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie. De eerste consulent gaf in haar verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënte.

In haar verslag kwam de eerste consulent mede op basis van het gesprek met patiënte tot de conclusie dat nog niet aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan. De eerste consulent weet het lijden van patiënte aan het fysiologische verouderingsproces. In haar optiek was er onvoldoende medische grondslag voor het lijden.

De tweede consulent bezocht patiënte ongeveer anderhalve week voor de levensbeëindiging nadat zij door de arts over patiënte was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie. De tweede consulent gaf in haar verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënte. Zij meende dat patiënte wilsbekwaam was ten aanzien van haar verzoek.

In haar verslag kwam de tweede consulent mede op basis van het gesprek met patiënte tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan. De tweede consulent vond wel dat er wel degelijk een medische grondslag voor het lijden van patiënte was.

d. Uitvoering

De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

Beoordeling

De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding. Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënte.

Met betrekking tot het uitzichtloos en ondraaglijk lijden overweegt de commissie dat in het geval er bij een patiënte sprake is van een stapeling van ouderdomsaandoeningen, deze stapeling de oorzaak kan zijn van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De optelsom van een of meer van deze aandoeningen en daarmee samenhangende klachten kan een lijden doen ontstaan dat in samenhang met de ziektegeschiedenis, de biografie, de persoonlijkheid, het waardepatroon en de draagkracht van de patiënt door déze patiënt als uitzichtloos en ondraaglijk kan worden ervaren.

De commissie is op basis van de door de arts overgelegde gegevens van oordeel dat, anders dan de eerste consulent meende, de arts in het onderhavige geval ervan overtuigd kon zijn dat patiënt uitzichtloos en ondraaglijk leed als gevolg van deze stapeling.

De arts heeft de patiënte voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over haar vooruitzichten. De arts is met patiënte tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin zij zich bevond geen redelijke andere oplossing was.

De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënte heeft gezien en schriftelijk haar oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.