Oordeel 2018-51, zorgvuldig, huisarts, kanker, vrijwillig en weloverwogen verzoek, zorgvuldigheidseisen algemeen

Minderjarige

Euthanasie bij een minderjarige patiënt.

Feiten en omstandigheden

Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:

a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven

Bij patiënt, een man van 16-18 jaar, werd ongeveer anderhalf jaar voor het overlijden een leiomyosarcoom vastgesteld. Patiënt onderging uitgebreide behandeling. Nadien werden bij aanvullend onderzoek geen metastasen gevonden. Een jaar voor het overlijden werd een lymfekliermetastase geconstateerd. Opnieuw onderging patiënt uitgebreide behandeling. Ruim een half jaar voor het overlijden werden longmetastasen vastgesteld. Genezing was niet meer mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard.

Het lijden van patiënt bestond uit extreme kortademigheid ondanks continue toedoening van extra zuurstof, ernstige pijn in nek en schouders, slijmvorming en verzwakking. Patiënt was vrijwel nergens meer toe in staat en geheel bedlegerig. Hij leed onder de uitzichtloosheid van zijn situatie.

Patiënt ervoer zijn lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënt ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor patiënt aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënt voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.

b. Verzoek tot levensbeëindiging

Patiënt had eerder met de arts over euthanasie gesproken. Ongeveer twee weken voor het overlijden wilde patiënt zijn euthanasieprocedure in gang zetten, zodat in geval van nood de mogelijkheid er was. De dag van het overlijden heeft patiënt de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht.

Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts was van mening dat patiënt wilsbekwaam was en in staat zijn belangen met betrekking tot zijn verzoek redelijk te waarderen. Zijn ouders waren betrokken bij de besluitvorming van patiënt rond zijn verzoek en stemden in met het euthanasieverzoek.

c. Consultatie

De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts. De consulent bezocht patiënt circa twee weken voor de levensbeëindiging nadat zij door de arts over patiënt was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie.

De consulent gaf in haar verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënt. In haar verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënt tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

d. Uitvoering

De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

Beoordeling

De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.

Ten aanzien van het verzoek van patiënt overweegt de commissie het volgende. In artikel 2, derde lid van de WTL is bepaald dat een arts gevolg kan geven aan een verzoek om levensbeëindiging of hulp bij zelfdoding van een minderjarige patiënt die een leeftijd heeft tussen de zestien en achttien jaar en tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake in staat kan worden geacht, nadat een ouder of de ouders die het gezag over hem uitoefent of uitoefenen dan wel zijn voogd bij de besluitvorming zijn betrokken.

Naar het oordeel van de commissie kon de arts in het onderhavige geval gevolg geven aan het verzoek. Uit de door de arts verstrekte informatie is duidelijk geworden dat patiënt wilsbekwaam was en in staat zijn belangen met betrekking tot zijn verzoek redelijk te waarderen. Zijn ouders waren betrokken geweest bij de besluitvorming rond zijn verzoek tot levensbeëindiging en konden zich in zijn verzoek vinden.

Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden.
De arts heeft de patiënt voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over zijn vooruitzichten. De arts is met patiënt tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin hij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënt heeft gezien en schriftelijk haar oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.