Oordeel 2018-20, zorgvuldig, huisarts, longaandoening, geen redelijke andere oplossing, medisch zorgvuldige uitvoering

Consulent ziet nog redelijk alternatief, combinatie hulp bij zelfdoding en levensbeëindiging op verzoek

De consulent kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan als de behandeling met antibiotica geen verbetering zou brengen bij patiënt. Patiënt was na de inname van fenobarbital nog niet overleden, waarop de arts is overgegaan tot de intraveneuze toediening van thiopental en rocuronium.

Feiten en omstandigheden

Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:

a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven

Patiënt, een man van 70-80 jaar, leed sinds zes jaar voor het overlijden aan ernstige COPD. Tevens werd bij patiënt het jaar voor het overlijden een diffusiestoornis aangetoond. Genezing was niet mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard. Het lijden van patiënt bestond uit pijn, progressieve kortademigheid, gewichtsverlies, slecht slapen en vermoeidheid. Patiënt kampte met chronisch hoesten en een overmatige slijmproductie, hetgeen hij als zeer hinderlijk ervoer. Tevens had hij, voornamelijk bij het hoesten, last van incontinentie. Patiënt was aan zijn huis gekluisterd geraakt. Hij leed onder de uitzichtloosheid van zijn situatie, het verlies van regie, de lichamelijke aftakeling en de angst om te stikken.

Patiënt ervoer zijn lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënt ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor patiënt aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënt voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.

b. Verzoek tot levensbeëindiging

Patiënt had eerder met de arts over euthanasie gesproken. Ongeveer één jaar voor het overlijden heeft patiënt de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Nadien heeft patiënt zijn verzoek tegenover de arts meerdere malen herhaald. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.

c. Consultatie

De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts. De consulent bezocht patiënt een maand voor de levensbeëindiging nadat hij door de arts over patiënt was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie. De consulent concludeerde dat als patiënt gedurende twee weken een antibioticakuur zou gebruiken en de behandeling geen verlichting zou brengen, hij van mening zou zijn dat aan de eerste vier zorgvuldigheidseisen voor de wet is voldaan.

De arts belde de consulent ruim drie weken later op met de mededeling dat patiënt het middel enkele malen zonder resultaat had gebruikt en daarna de behandeling had gestaakt. De consulent had daarna contact opgenomen met patiënt. Patiënt bevestigde dat de behandeling geen effect had gehad.

De consulent gaf in zijn verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënt. In zijn verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënt tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

d. Uitvoering

De arts voerde een combinatie van hulp bij zelfdoding en levensbeëindiging op verzoek uit. De arts heeft de hulp bij zelfdoding gestart door patiënt 15 g fenobarbital aan te reiken. Aangezien patiënt na inname vervolgens nog niet was overleden, heeft de arts de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd door intraveneuze toediening van in totaal 2000 mg thiopental en 150 mg rocuronium, waarna patiënt overleed.

Beoordeling

De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.

Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft de patiënt voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over zijn vooruitzichten. De arts is met patiënt tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin hij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënt heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de combinatie van hulp bij zelfdoding en levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.