Oordeel 2019-58, zorgvuldig, huisarts, stapeling van ouderdomsaandoeningen, uitzichtloos en ondraaglijk lijden

Slecht zien, slecht horen, artrose en osteoporose

Het lijden van patiënte kwam voort uit een stapeling van ouderdomsklachten, waaronder slecht zien, slecht horen en artrose en osteoporose. De optelsom van deze aandoeningen en daarmee samenhangende klachten, in het licht van de ziektegeschiedenis, de biografie, de persoonlijkheid, het waardepatroon en de draagkracht van de patiënt, maakte het lijden voor patiënte ondraaglijk en uitzichtloos.

Feiten en omstandigheden

Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:

a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven

Patiënte, een vrouw van ouder dan 90 jaar, had presbyacusis en maculadegeneratie. Daarnaast had zij kyphoscoliosis in combinatie met artrosis en osteoporosis. Voorts was sprake van decompensatio cordis bij coronair sclerosis en mitralis insufficiëntie. Patiënte was daarbij incontinent voor urine en ontlasting. Genezing was niet meer mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard.

Het lijden van patiënte bestond uit doofheid, ondanks gebruik van gehoorapparaten, en functionele blindheid tengevolge van haar oogkwaal. Televisie kijken was vrijwel en lezen in het geheel niet meer mogelijk. Zelfs het gezicht van haar kind herkende zij niet meer. Door haar kyphoscoliosis, artrose en osteoporosis was zij ernstig in haar mobiliteit beperkt, hetgeen verergerd werd door haar hartklachten en de kortademigheid die daarvan het gevolg was. Patiënte kon vrijwel niets meer en verkeerde, tengevolge van al haar aandoeningen, in een sociaal isolement. Zij verbleef alleen nog maar in haar kamer in een verzorgingshuis. Zij raakte in toenemende mate ADL afhankelijk.

Zij leed onder de zinloosheid van haar bestaan. Het was voor patiënte niet meer mogelijk een zinvolle invulling aan haar leven te geven. Zij had geen enkel perspectief meer en wist dat slechts verdere achteruitgang in het verschiet lag.

Patiënte ervoer haar lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënte ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor patiënte aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënte voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.

b. Verzoek tot levensbeëindiging

Patiënte had eerder met de arts over euthanasie gesproken. Ongeveer zes maanden voor het overlijden heeft patiënte de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht.

De arts raadpleegde een specialist ouderengeneeskunde, die patiënte ongeveer vijf maanden voor het overlijden onderzocht. Hij concludeerde dat patiënte somber was, maar dat dat niet het gevolg was van een depressieve stoornis, maar passend was bij haar situatie. Hij achtte patiënte wilsbekwaam ten aanzien van haar euthanasieverzoek. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.

c. Consultatie

De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts. De consulent bezocht patiënte ongeveer zes weken voor de levensbeëindiging nadat hij door de arts over patiënte was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie. De consulent gaf in zijn verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënte. In zijn verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënte tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

d. Uitvoering

De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

Beoordeling

De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.

De commissie overweegt dat in het geval er bij een patiënt sprake is van een stapeling van ouderdomsaandoeningen deze stapeling de oorzaak kan zijn van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De optelsom van een of meer van deze aandoeningen en daarmee samenhangende klachten kan een lijden doen ontstaan dat in samenhang met de ziektegeschiedenis, de biografie, de persoonlijkheid, het waardepatroon en de draagkracht van de patiënt door déze patiënt als uitzichtloos en ondraaglijk wordt ervaren.

De commissie is op basis van de door de arts overgelegde gegevens van oordeel dat de arts in het onderhavige geval ervan overtuigd kon zijn dat er sprake was van een medische grondslag van het lijden en dat patiënte uitzichtloos en ondraaglijk leed als gevolg van de stapeling van ouderdomsaandoeningen. De commissie overweegt dat de arts gemotiveerd heeft onderbouwd dat patiënte tengevolge van (de combinatie van) al haar aandoeningen in een sociaal isolement terecht was gekomen en dat zij, zonder een zinvolle invulling aan haar leven te kunnen geven, nog slechts in afwachting was van verdere achteruitgang. Haar lijden was daarmee uitzichtloos.

Voorts overweegt de commissie dat uit het verslag van de geraadpleegde specialist ouderengeneeskunde volgt dat geen sprake was van een depressie en patiënte wilsbekwaam was, zodat sprake was van een vrijwillig verzoek.

De commissie overweegt nog dat weliswaar een langere tijd verstreek tussen het bezoek van de consulent aan patiënte en de uitvoering van de euthanasie, maar dat dat in dit geval geen vragen oproept, daar niet aannemelijk is dat de cognitieve vermogens van patiënte in de tussentijd significant achteruit gingen of haar situatie overigens wezenlijk veranderde.

Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënte en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft de patiënte voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over haar vooruitzichten. De arts is met patiënte tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin zij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënte heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.