Oordeel 2021-117, zorgvuldig, NVO-melding, longaandoening, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, geen redelijke andere oplossing.

Bij patiënte werd COPD GOLD IV vastgesteld  waarvoor geen therapeutische opties waren.

In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.

Bij een vrouw, tussen de zeventig en tachtig jaar oud, werd dertien jaar voor het overlijden COPD vastgesteld. Het betreft een blijvende stoornis in de uitademing doordat de longen zijn beschadigd. Uiteindelijk was sprake van COPD GOLD IV (de laatste fase van de ziekte). De vrouw kreeg permanent extra zuurstof toegediend, maar dit verlichtte haar benauwdheid onvoldoende. De ziektegeschiedenis maakte voorts melding van ernstige buikklachten. Sinds een maand voor het overlijden verbleef de vrouw in een hospice.

Het lijden van de vrouw bestond uit forse benauwdheid, vermoeidheid en buikpijn. Zij was na de geringste inspanning ernstig benauwd. Door de vermoeidheid en het gebrek aan energie was de vrouw tot weinig meer in staat. Zij was bedlegerig en zorgafhankelijk geworden. De vrouw leed onder de dagelijkse strijd om zuurstof en het gebrek aan perspectief. Zij ervoer haar lijden als ondraaglijk.

De vrouw had eerder met de arts over euthanasie gesproken. Zij verzocht de arts zes dagen voor het overlijden om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging. De arts stelde vast dat sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor de vrouw ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de vrouw aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts de vrouw voldoende had voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.

De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent. Zij bezocht de vrouw vijf dagen voor het overlijden en kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

De arts voerde de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.

De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.