Oordeel 2019-128, longaandoening, NVO-melding, ODB, afzien van behandeling

In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief (een zogenoemde oordeelbrief) op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.

Bij een vrouw, 60-70 jaar oud, werd negen jaar voor het overlijden COPD (de Engelse afkorting voor een ernstige longaandoening) vastgesteld. Twee jaar voor het overlijden verkeerde zij in het laatste stadium van de ziekte (GOLD IV). Zij ondervond geen baat bij extra zuurstof. Ook het gebruik van sterke pijnstillers verlichtte haar klachten onvoldoende.

Na een ziekenhuisopname kreeg de vrouw 24-uurs zorg. Daar knapte zij in eerste instantie van op. Uiteindelijk zag zij van die zorg af omdat die haar lijden alleen maar zou verlengen. Genezing was niet mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard.

Het lijden van de vrouw bestond uit extreme vermoeidheid en benauwdheid. Zij had vreselijke hoestbuien, waarbij zij bang was om te stikken. Alles kostte haar energie, die zij niet meer had. De vrouw kon feitelijk niets meer, terwijl zij altijd alles zelf wilde doen. Zij leed onder haar steeds toenemende afhankelijkheid en de wetenschap dat haar situatie alleen maar zou verslechteren. Dat wilde zij niet meer meemaken. Zij ervoer haar lijden als ondraaglijk.

De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor de vrouw ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de vrouw aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.