Oordeel 2019-53, zorgvuldig, arts, stapeling van ouderdomsaandoeningen, uitzichtloos en ondraaglijk lijden

Osteoporose en artrose met een wervelinzakking

Het lijden van patiënte kwam voort uit een stapeling van ouderdomsklachten, waaronder osteoporose en artrose met een wervelinzakking. De optelsom van deze aandoeningen en daarmee samenhangende klachten, in het licht van de ziektegeschiedenis, de biografie, de persoonlijkheid, het waardepatroon en de draagkracht van de patiënt, maakte het lijden voor patiënte ondraaglijk en uitzichtloos.

Feiten en omstandigheden

Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:

a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven

Patiënte, een vrouw van ouder dan 90 jaar, had verschillende aandoeningen. Zij had slecht instelbare diabetes mellitus, osteoporose met een wervelinzakking en wevelkanaalstenose, artrose, de ziekte van Sjögren en hartfalen (mogelijk aortaklepstenose). Ongeveer vier jaar voor het overlijden maakte patiënte een gecompliceerde urineweginfectie door met een delier. Sinds een jaar voor het overlijden had zij een overactieve blaas met recidiverende urineweginfecties en incontinentie. Genezing van haar aandoeningen was niet meer mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard.

Patiënte verbleef in een zorginstelling. Haar toestand was de laatste maanden steeds verder achteruitgegaan. Het lijden van patiënte bestond uit een droge, geïrriteerde mond en ogen. Door haar droge mond kon zij niet duidelijk spreken en was haar stem veranderd. Zij leed onder kortademigheid, ernstige vermoeidheid en uitputting. 's Nachts moest zij ongeveer vijf keer naar het toilet en kon daarna niet meteen in slaap komen. Voorheen ontspande zij zich door buiten in de natuur te wandelen of door te schilderen. Door haar kortademigheid was dat niet meer mogelijk.

Het contact dat zij met medebewoners had gehad, was beperkt geraakt doordat er steeds ziekere mensen in het verzorgingshuis werden opgenomen, waarmee zij geen aansluiting kon vinden. Patiënte leed onder het wegvallen van sociale contacten en de hierdoor ontstane onthechting en isolement. Zij leed er echter vooral onder dat zij tot niets meer in staat was en het vooruitzicht had volledig ADL-afhankelijk te raken.

Patiënte ervoer haar lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënte ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor patiënte aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënte voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.

b. Verzoek tot levensbeëindiging

Patiënte had eerder met haar toenmalige huisarts over euthanasie gesproken. Deze was niet bereid de euthanasie uit te voeren. De arts van de zorginstelling waar patiënte woonde vond het verzoek van patiënte invoelbaar, maar wilde er eveneens niet aan meewerken. Patiënte meldde zich hierop aan bij de SLK.

Ongeveer vier maanden voor het overlijden heeft patiënte de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Zij heeft haar verzoek tijdens de vier daaropvolgende gesprekken herhaald. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.

c. Consultatie

De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts. De consulent bezocht patiënte ruim twee weken voor de levensbeëindiging nadat zij door de arts over patiënte was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie. De consulent gaf in haar verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënte. Zij meende dat patiënte helder was en niet depressief. In haar verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënte tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

d. Uitvoering

De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

Beoordeling

De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.

De commissie overweegt dat in het geval er bij een patiënt sprake is van een stapeling van ouderdomsaandoeningen deze stapeling de oorzaak kan zijn van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De optelsom van een of meer van deze aandoeningen en daarmee samenhangende klachten kan een lijden doen ontstaan dat in samenhang met de ziektegeschiedenis, de biografie, de persoonlijkheid, het waardepatroon en de draagkracht van de patiënt door déze patiënt als uitzichtloos en ondraaglijk wordt ervaren.

De commissie is op basis van de door de arts aangeleverde gegevens van oordeel dat de arts in het onderhavige geval ervan overtuigd kon zijn dat er sprake was van een medische grondslag van het lijden en dat patiënte uitzichtloos en ondraaglijk leed als gevolg van de stapeling van ouderdomsaandoeningen.

Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënte en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft de patiënte voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over haar vooruitzichten. De arts is met patiënte tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin zij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënte heeft gezien en schriftelijk haar oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.