Oordeel 2018-94, zorgvuldig, medisch specialist, aandoening van het zenuwstelsel, vrijwillig en weloverwogen verzoek, zorgvuldigheidseisen algemeen

Minderjarige

Euthanasie bij een minderjarige die leed aan een neurologische aandoening

Feiten en omstandigheden

Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:

a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven

Bij patiënt, een jonge man van 16-18 jaar, was sinds ruim tien jaar voor het overlijden sprake van een neurologische aandoening. Als gevolg hiervan ontstonden neurologische tumoren op vele plaatsen in het lichaam, ook in de hersenstam. Patiënt onderging hiervoor diverse behandelingen.

Genezing was niet meer mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard. Het lijden van patiënt bestond uit chronische, neuropathische pijnen, gehoorvermindering en spierzwakte. Hij had een beperkte visus en last van evenwichtsproblemen/duizeligheid waardoor hij niet zelfstandig kon functioneren. Hij was rolstoelgebonden, ADL-afhankelijk en zijn spraak ging achteruit. Door de continue pijn sliep hij slecht en raakte hij uitgeput. Hij kon enkel korte tijd rechtop zittend slapen. Ook was er sprake van toenemende problemen met defaecatie en toenemende incontinentie.

Hij leed onder de onomkeerbare zinloosheid van zijn leven.  Het ontbreken van toekomstperspectief viel hem zwaar. Patiënt ervoer zijn lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënt ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor patiënt aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënt voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.

b. Verzoek tot levensbeëindiging

Patiënt had eerder met de arts over euthanasie gesproken. Ruim twee maanden voor het overlijden heeft patiënt de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Communicatie met patiënt verliep met behulp van specifieke ondersteuning.

De arts was van mening dat patiënt wilsbekwaam was en in staat zijn belangen met betrekking tot zijn verzoek redelijk te waarderen. Zijn ouders waren betrokken bij de besluitvorming van patiënt rond zijn verzoek. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.

c. Consultatie

De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts. De consulent bezocht patiënt ongeveer een maand voor de levensbeëindiging nadat hij door de arts over patiënt was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie. Bij het gesprek werd gebruik gemaakt van specifieke ondersteuning in verband met verminderde spraak van patiënt.

De consulent gaf in zijn verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënt. De consulent constateerde dat patiënt wilsbekwaam was ten aanzien van zijn euthanasiewens. Patiënt had een goed ziekte-inzicht en kon zijn situatie goed beoordelen. In zijn verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënt tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

d. Uitvoering

De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

Beoordeling

De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.

Ten aanzien van het verzoek van patiënt overweegt de commissie het volgende.
In artikel 2, derde lid van de WTL is bepaald dat een arts aan het verzoek van een minderjarige patiënt -die een leeftijd heeft tussen de zestien en achttien jaar- om levensbeëindiging of hulp bij zelfdoding gevolg kan geven, als de betreffende patiënt tot een redelijke waardering van zijn belangen terzake in staat kan worden geacht en nadat de ouder of ouders die het gezag over hem uitoefent of uitoefenen dan wel zijn voogd bij de besluitvorming zijn betrokken.

Naar het oordeel van de commissie kon de arts in het onderhavige geval gevolg geven aan het verzoek. Uit de door de arts verstrekte informatie is duidelijk geworden dat patiënt wilsbekwaam was en in staat zijn belangen met betrekking tot zijn verzoek redelijk te waarderen. Zijn ouders waren betrokken geweest bij de besluitvorming rond zijn verzoek.

Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft de patiënt voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over zijn vooruitzichten. De arts is met patiënt tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin hij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënt heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.