Oordeel 2018-40, zorgvuldig, huisarts, overige aandoeningen, zorgvuldigheidseisen algemeen

Orgaandonatie

Patiënt wilde zijn organen voor transplantatie ter beschikking stellen. De euthanasie vond daarom in het ziekenhuis plaats.

Feiten en omstandigheden

Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:

a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven

Bij patiënt, een man van 60-70 jaar, ontstond ongeveer een jaar voor het overlijden een incomplete cervicale dwarslaesie naar aanleiding van een ongeval. Na een ziekenhuisopname, waarvan het verloop werd gecompliceerd door een urineweginfectie en een ernstige pneumonie, volgde patiënt voor een periode van ongeveer zeven maanden een revalidatietraject. De resultaten hiervan boden patiënt onvoldoende perspectief op een zorgonafhankelijk en een voor hem zinvol bestaan.

Ongeveer tweeënhalve maand voor het overlijden raadpleegde de arts de behandelend revalidatiearts van patiënt over zijn prognose. De behandelend revalidatiearts stelde dat het onmogelijk was om de functionele prognose en eindsituatie van patiënt te voorspellen, aangezien dit afhangt van een veelheid aan factoren die individueel verschillend zijn.

Op verzoek van de arts vond ongeveer een maand voor het overlijden een second opinion op een poliklinische revalidatieafdeling plaats om de langetermijnprognose van patiënt te beoordelen. Hieruit volgde dat patiënt over redelijke spierkracht in zijn armen en benen beschikte, maar dat hij tengevolge van ernstige spierstijfheid en –spasticiteit op een zeer laag niveau van zelfstandigheid functioneerde. De mate aan spierstijfheid was, ondanks fysiotherapeutische en medicamenteuze behandeling, onveranderd en waarschijnlijk te ernstig om verdere ontwikkeling in de zorgonafhankelijkheid te bewerkstelligen en de door patiënt gestelde revalidatiedoelen te behalen.
Genezing was niet meer mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard.

Het lijden van patiënt bestond uit de invaliderende gevolgen van zijn ongeval, waaronder de beperkte beweegbaarheid van zijn ledematen. Patiënt had een slechte arm- en handfunctie, kon niet meer lopen en raakte rolstoelgebonden. Hij werd volledig afhankelijk van de zorg van anderen. Patiënt kon niet meer zelfstandig uit bed komen, zich aankleden of zijn eten bereiden. Ook had hij hulp nodig bij de toiletgang. Er was sprake van fors mobiliteitsverlies. Patiënt ontleende levensvreugde aan sportieve uitdagingen en buitenactiviteiten en had bovendien een sterke drang om zelfstandig te zijn. Na zijn ongeval was hij niet meer in staat om de activiteiten te verrichten die zijn leven zinvol maakten.

Hij leed onder de volledige zorgafhankelijkheid en de uitzichtloosheid van zijn situatie. Patiënt ervoer het onvermogen om zich fysiek uit te dagen en het verlies van zijn zelfstandigheid als een ernstige ontluistering. Hij voelde dat hij onmogelijk onder deze omstandigheden verder kon leven, ervoer geen kwaliteit van leven meer en wilde waardig sterven. Patiënt ervoer zijn lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënt ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor patiënt aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten.

Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënt voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.

b. Verzoek tot levensbeëindiging

In de laatste maanden voor het overlijden heeft de arts uitvoerig met patiënt over zijn euthanasiewens gesproken. Gedurende deze gesprekken maakte patiënt ook kenbaar zijn organen te willen doneren.

Ongeveer drie maanden voor het overlijden heeft patiënt de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Patiënt heeft zijn verzoek nadien tegenover de arts herhaald.

Volgens de arts was patiënt zich bewust van zijn situatie en beschikte hij over een uitstekend ziekte-inzicht. Patiënt maakte altijd een heldere indruk, kwam niet depressief over en was resoluut in zijn verzoek. De arts was ervan overtuigd dat patiënt wilsbekwaam was ten aanzien van zijn verzoek. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.

c. Consultatie

De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts. De consulent bezocht patiënt ongeveer een maand voor de levensbeëindiging nadat hij door de arts over patiënt was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie.

De consulent gaf in zijn verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënt. De consulent vond de ondraaglijkheid van het lijden van patiënt, gezien zijn karakter en levensvisie, invoelbaar. Ook stelde de consulent vast dat er geen sprake was van een depressief toestandsbeeld. De consulent twijfelde niet aan de wilsbekwaamheid van patiënt ten aanzien van zijn verzoek. In zijn verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënt tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

d. Uitvoering

Patiënt wilde zijn organen doneren. Daarom werd de levensbeëindiging op verzoek in het ziekenhuis uitgevoerd.

De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

Beoordeling

De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.

Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft de patiënt voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over zijn vooruitzichten. De arts is met patiënt tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin hij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënt heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.