Oordeel 2023-021, zorgvuldig, NVO-melding, hart- of vaataandoening, vrijwillig en weloverwogen verzoek.

Vrijwillig en weloverwogen verzoek bij een patiënt die niet meer in staat was te praten na een arteria basilaris trombose.  

In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.

Een man, tussen de 50 en 60 jaar oud, had enkele maanden voor het overlijden een arteria basilaris trombose met aanvankelijke verlamming van alle vier de ledematen. Na revalidatie was patiënt nog halfzijdig verlamd.

Het lijden van patiënt bestond uit de volledige afhankelijkheid van anderen, terwijl hij voorheen een zelfstandige en eigengereide man was. Hij was niet meer in staat te praten en had een slikstoornis, waardoor het gevaar bestond dat hij zich zou verslikken. Patiënt had hiervoor een trancheacanule die meerdere malen per dag moest worden uitgezogen en kon niet meer eten en drinken. Hierdoor miste hij zijn mondbeleving en was hij zich bewust dat hij nooit meer deel kon uitmaken van het sociale aspect dat verbonden is aan eten. Daarnaast schaamde patiënt zich voor de hevige emoties die plotseling naar boven konden komen door zijn aandoening.

De arts sprak meerdere malen met patiënt over zijn verzoek tot levensbeëindiging en patiënt verzocht de arts een week voor het overlijden over te gaan tot levensbeëindiging.

Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. Hoewel patiënt niet meer in staat was om te praten, communiceerde hij via gebaren, hoofdbewegingen, aanwijzingen en een lightwriter. Hiermee kon patiënt zijn verzoek goed overbrengen.

De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor patiënt ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren voor patiënt geen aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts patiënt voldoende had voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn/haar vooruitzichten.

De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent, die patiënt vijf dagen voor het overlijden bezocht. De consulent kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.

De arts voerde vervolgens de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.

De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.