Oordeel 2022-094, zorgvuldig, NVO-melding, hart- of vaataandoening, uitzichtloos en ondraaglijk lijden.

Patiënt had progressief hartfalen en perifeer vaatlijden, waardoor hij ondraaglijk leed.

In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.

Bij een man, tussen de zeventig en tachtig jaar, was sinds een jaar voor het overlijden sprake van perifeer vaatlijden. Ten gevolge daarvan werd aanvankelijk een deel van de rechter voorvoet geamputeerd, maar een maand voor het overlijden werd het rechter onderbeen van de man geamputeerd. Tijdens deze ziekenhuisopname werd ook zeer ernstig hartfalen geconstateerd. Medicamenteuze behandeling sloeg niet aan en genezing bleek niet meer mogelijk.

De amputatiewond genas niet goed en een verdere amputatie tot boven de knie was noodzakelijk. Dit wilde de man echter niet meer, omdat er ook sprake was van een eindstadium hartfalen. De man was ernstig vermoeid en zelfstandig tot weinig meer in staat. In korte tijd was de man afhankelijk geworden van anderen en dat was voor hem een gruwel. Hij leed onder het verlies van zelfredzaamheid, de daarmee gepaard gaande afhankelijkheid van anderen en het gebrek aan perspectief. De man ervoer zijn lijden als ondraaglijk.

De man had eerder met de huisarts over euthanasie gesproken. Vanwege diens langdurige afwezigheid verzocht de man de arts, zijnde de behandelend specialist van het ziekenhuis, elf dagen voor het overlijden om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging.

Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor de man ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de man aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts de man voldoende had voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.

De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent. Zij bezocht de man zes dagen voor het overlijden en kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.

De arts voerde de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.

De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.