Oordeel 2021-142, onzorgvuldig, arts, kanker, onafhankelijke arts geraadpleegd.

Consulent staat als patiënt ingeschreven in praktijk van de arts.

Uit de stukken is gebleken dat de geraadpleegde consulent staat ingeschreven als patiënt in de praktijk van de arts. In de EuthanasieCode 2018 is echter opgenomen dat een consulent die patiënt is van de uitvoerend arts niet in aanmerking komt om te worden geraadpleegd in het kader van een voorgenomen levensbeëindiging. Beide artsen bleken niet bekend met deze passage. Naar het oordeel van de commissie heeft de arts, met het inschakelen van deze consulent, niet voldaan aan het vereiste om ten minste één andere, onafhankelijke, arts te raadplegen.

Introductie van de casus

Bij de patiënt, een man van tussen de 80 en 90 jaar, was sprake van een T-cel lymfoon dat uiteindelijk ongeneeslijk bleek te zijn.

Het lijden van de patiënt bestond uit een algehele lichamelijke verzwakking ten gevolge waarvan de patiënt aan bed gekluisterd en ADL-afhankelijk geworden was. Omdat hij altijd erg op zijn zelfstandigheid gesteld was geweest en zichzelf altijd goed had kunnen redden, was hem dat een gruwel.

De patiënt had ruim een half jaar voor zijn overlijden met de arts in algemene zin over euthanasie gesproken. Negen dagen voor zijn overlijden verzocht de patiënt om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging op verzoek.

Twee dagen voor het overlijden werd de patiënt door de consulent bezocht. Deze concludeerde dat aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen was voldaan.

De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

Het toetsingskader in het algemeen

In artikel 2, eerste lid, van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (hierna: WTL) staan de zes zorgvuldigheidseisen waaraan de arts moet voldoen wanneer hij levensbeëindiging op verzoek of hulp bij zelfdoding toepast. De tekst van artikel 2, eerste lid, WTL is hier te vinden.

Het toetsingskader toegespitst op de casus

In artikel 2, eerste lid, onder e, WTL is vastgelegd dat de arts ten minste één andere, onafhankelijke arts raadpleegt, die de patiënt heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. In deze casus is als consulent een SCEN-arts geraadpleegd, die als patiënt staat ingeschreven in de praktijk van de uitvoerend arts. Om die reden zal de commissie dan ook nader overwegen met betrekking tot de zorgvuldigheidseis inzake de raadpleging van ten minste één onafhankelijke arts.
 

Overwegingen

Aan de hand van de feiten en omstandigheden ontleend aan het dossier en voor zover relevant overweegt de commissie als volgt.

Het raadplegen van ten minste één, andere onafhankelijke arts

In de EuthanasieCode 2018 (herziene versie 2020, pagina 30-31, hierna EC2018) is vastgelegd dat onafhankelijkheid betekent dat de consulent in staat is een eigen oordeel te geven. Daarbij gaat het om onafhankelijkheid ten opzichte van zowel de arts als de patiënt. Ook de schijn van niet-onafhankelijkheid moet worden voorkomen. De vereiste onafhankelijkheid van de consulent ten opzichte van uitvoerend arts houdt in dat er geen persoonlijke, organisatorische, hiërarchische of financiële relatie bestaat. Zo komt bijvoorbeeld een praktijkgenoot, medelid van de maatschap, een familielid of een arts die in een al dan niet financiële afhankelijkheidsrelatie tot de arts staat (zoals een arts-assistent) niet in aanmerking. Ook een consulent die patiënt is van de uitvoerend arts komt hiervoor niet in aanmerking.

De commissie stelt vast dat de consulent in zijn verslag over de onafhankelijkheid het volgende heeft aangegeven: “Ik herken patiënt als ik hem in bed zie liggen. Hij is door een collega van mij eerder behandeld jaren geleden. De consultvragend arts ken ik als mijn eigen huisarts. Desondanks voel ik me onafhankelijk om een SCEN-consult bij deze patiënt te verrichten.” De arts heeft in het modelverslag als antwoord op vraag 16 aangegeven: “we kennen elkaar als collega arts en de consulent is patiënt in mijn praktijk. Wij hebben uitsluitend een professionele relatie met elkaar.”

De commissie heeft zowel de consulent als de arts uitgenodigd om een mondelinge toelichting te geven over de onderlinge relatie. De consulent heeft naar aanleiding van de uitnodiging voor een mondelinge toelichting een eerste schriftelijke reactie geschreven.

Het is de commissie gebleken dat de consulent als patiënt staat ingeschreven bij de uitvoerend arts. Desondanks voelde hij zich onafhankelijk om de SCEN-consultatie te verrichten. Indien de consulent een andere mening ten aanzien van de zorgvuldigheidseisen was toegedaan dan de arts, had hij dit aangegeven. Dat is de relatie die hij met de arts heeft. De consulent was niet op de hoogte van hetgeen hierover is vastgelegd in de EC2018. Hij is een dergelijke casus nooit eerder tegengekomen. Ook is dit tijdens de intervisiebijeenkomsten nooit besproken. De consulent begrijpt dat hij geen juiste keuze heeft gemaakt. De schijn van niet-onafhankelijkheid had vermeden moeten worden.

De arts was niet op de hoogte van hetgeen is opgenomen in de EC2018 ten aanzien van de arts-consulent relatie. De arts bevestigt dat de consulent patiënt is in zijn praktijk. Beide artsen hebben niet stilgestaan bij het feit dat er sprake zou kunnen zijn van een schijn van belangenverstrengeling. Hij begrijpt dit achteraf echter wel. De arts heeft aangegeven dat hij zich onafhankelijk voelde ten opzichte van de consulent. De arts ziet de consulent sporadisch als patiënt in zijn praktijk. Daarnaast verwijst hij zelf patiënten naar de consulent, aangezien de consulent specialist is in een nabij gelegen ziekenhuis. Er is dan sprake van een zakelijke relatie. Dat loopt niet door elkaar. De arts benadrukt tijdens de mondelinge toelichting dat de schijn van niet-onafhankelijkheid niet in de weg heeft gestaan voor een kritische beoordeling.

De commissie constateert dat de EC2018 op dit punt helder is: een consulent die patiënt is van de uitvoerend arts komt niet in aanmerking om als consulent op te treden. De onafhankelijkheid is dan in het geding. Nu in casu sprake is van het voorgaande, is de commissie van oordeel dat de arts niet heeft voldaan aan de zorgvuldigheidseis van het raadplegen van ten minste één onafhankelijke arts. Er zijn naar het oordeel van de commissie geen omstandigheden door de arts aangevoerd, die een afwijking van hetgeen is opgenomen in de EC2018 rechtvaardigen. 

De commissie is dan ook van oordeel dat de arts niet heeft voldaan aan het vereiste om ten minste één andere, onafhankelijke arts te raadplegen, die de patiënt heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen.

Overige zorgvuldigheidseisen

Na het bestuderen van het dossier is de commissie tot de conclusie gekomen dat wél aan de overige zorgvuldigheidseisen is voldaan en dat die geen nadere motivering behoeven. De commissie is van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft de patiënt voldoende voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en over zijn vooruitzichten. De arts kon met patiënt tot de overtuiging komen dat er voor de situatie waarin hij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft niet gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseis vastgelegd in artikel 2, eerste lid, sub e WTL.

De arts heeft wel gehandeld overeenkomstig de overige zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2, eerste lid, WTL.