Oordeel 2020-82, zorgvuldig, NVO-melding, combinatie van aandoeningen, zorgvuldigheidseisen algemeen

Voormalig huisarts neemt het euthanasieverzoek op zich nadat de behandelend specialist ouderengeneeskunde om principiële redenen geen gehoor aan het euthanasieverzoek kan geven.

In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.

Een vrouw, tussen de tachtig en negentig jaar, leed sinds geruime tijd voor het overlijden aan neurogene claudicatio, neuropathie, maculadegeneratie en hypertensie. Acht jaar voor het overlijden werd de ziekte van Parkinson vastgesteld. Twee jaar later werd de diagnose Charles Bonnet syndroom gesteld. Dit betreft een aandoening waarbij verstandelijk gezonde mensen last hebben van hallucinaties, waarbij deze beelden zich kunnen vermengen met de door de ogen waargenomen visie (geen psychische stoornis). Drie jaar voor het overlijden maakte de vrouw een CVA door met een parese links tot gevolg. Sinds twee jaar voor het overlijden verbleef de vrouw in een verzorgingshuis.

Het lijden van de vrouw bestond uit zeer slecht zicht, hallucinaties, pijn in haar rug, beperkingen in haar handen en benen, verlies van mobiliteit en algehele fysieke achteruitgang. De vrouw die altijd een zelfstandige vrouw was geweest, was volledig zorgafhankelijk geworden en zelfstandig tot weinig meer in staat. Door de combinatie van haar aandoeningen kon zij haar hobby’s als lezen, breien en knutselen niet meer uitoefenen. Zij bracht haar dagen overwegend zittend op een stoel in haar kamer door. Tevens was de vrouw incontinent voor urine en ontlasting, hetgeen zij mensonterend vond. De vrouw leed onder het verlies van autonomie, de ontluistering van haar situatie en het gebrek aan perspectief. De vrouw ervoer haar lijden als ondraaglijk.

Ongeveer vijf maanden voor het overlijden maakte de vrouw haar euthanasiewens kenbaar bij de behandelend specialist ouderengeneeskunde van het verpleeghuis. De specialist ouderengeneeskunde sprak vervolgens meerdere keren met de vrouw en vond haar euthanasieverzoek invoelbaar, maar kon er zelf om principiële redenen geen gehoor aan geven. De specialist ouderengeneeskunde overwoog om Expertisecentrum Euthanasie in te schakelen, maar de vrouw benaderde de arts. De arts was tot de opname in het verpleeghuis de voormalig huisarts van de vrouw en ruim twintig jaar haar huisarts geweest. In die periode hadden de vrouw en de arts reeds eerder in algemene zin over euthanasie gesproken. De arts bezocht de vrouw anderhalve maand voor het overlijden voor de eerste keer en sprak daarna nog driemaal met haar. Direct tijdens het eerste bezoek verzocht de vrouw om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging. Zij persisteerde in dat verzoek.

Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor de vrouw ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de vrouw aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts de vrouw voldoende had voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten. De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent, die de vrouw drie weken voor het overlijden bezocht. Hij kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.

De arts voerde de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.