Oordeel 2020-75, zorgvuldig, NVO-melding, dementie, onafhankelijke arts geraadpleegd, vrijwilllig en weloverwogen verzoek

De geraadpleegde onafhankelijk deskundige neemt het euthanasieverzoek over en raadpleegt zelf nog een onafhankelijk deskundige.

In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.

Bij de vrouw, tussen de zestig en zeventig jaar, werd na reeds langer bestaande klachten anderhalf jaar voor het overlijden dementie vastgesteld. De dementie werd voor een groot deel vasculair bepaald, maar de ziekte van Alzheimer kon niet worden uitgesloten. Enkele maanden na de gestelde diagnose verhuisde de vrouw naar een beschermde woonomgeving.

Het lijden van de vrouw bestond uit progressieve cognitieve achteruitgang. Zo was er sprake van geheugenverlies, woordvindstoornissen en was zij steeds minder in staat alledaagse handelingen, zoals bijvoorbeeld aankleden, te verrichten. Tevens was zij incontinent voor urine geworden. De vrouw was een groot deel van de dag bezig met het zoeken naar dingen en raakte regelmatig de draad kwijt tijdens een gesprek. Zij verloor in toenemende mate de grip op haar dagelijks leven en dat maakte haar onzeker, angstig en achterdochtig.

Deze situatie vergde emotioneel veel van de vrouw. Ze vond het verschrikkelijk dat ze niet meer kon doordenken en voelen en voortdurend ‘verdwaalde’ in haar hoofd. Zij leed onder de uitzichtloosheid van haar situatie, het reële vooruitzicht van verdere cognitieve achteruitgang en de angst zichzelf en haar integriteit (verder) te verliezen. De vrouw had dit gezien bij familieleden met een dementieel syndroom en wilde dat voor zichzelf voorkomen. De vrouw ervoer haar lijden als ondraaglijk.

De vrouw had eerder met de huisarts over euthanasie gesproken. Op verzoek van de huisarts sprak de vrouw negen maanden voor het overlijden met een onafhankelijk ouderenpsychiater. Tijdens dit gesprek, ter beoordeling van de wilsbekwaamheid van de vrouw, werd duidelijk dat zij nog geen concreet verzoek had, maar zekerheid zocht dat haar verzoek gehonoreerd zou kunnen worden als haar verzoek wel actueel werd. Tijdens dit gesprek vroeg de vrouw de ouderenpsychiater om haar verzoek, zodra dit actueel zou worden, over te nemen van de huisarts.

Drie maanden voor het overlijden heeft de vrouw de ouderenpsychiater (hierna: de arts) om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. Hij raadpleegde een onafhankelijk specialist ouderengeneeskunde ter beoordeling van de wilsbekwaamheid van de vrouw. De specialist ouderengeneeskunde bezocht de vrouw vijf weken voor het overlijden en concludeerde dat zij, ondanks de cognitieve achteruitgang wilsbekwaam was ten aanzien van haar verzoek.

De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor de vrouw ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de vrouw aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts en de specialisten de vrouw voldoende had voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten. De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent. Deze bezocht de vrouw negen dagen voor het overlijden en kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.

De arts voerde de euthanasie vervolgens uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

In het geval er bij een patiënt sprake is van dementie wordt van de arts gevraagd met extra behoedzaamheid na te gaan of aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen is voldaan, in het bijzonder de eis inzake de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek en het ondraaglijk lijden van de patiënt. Daarbij heeft de arts een zekere beoordelingsruimte. In de beginfase van dementie zal in het algemeen met de reguliere consultatieprocedure kunnen worden volstaan. Bij twijfel over de wilsbekwaamheid van de patiënt ligt het voor de hand dat de arts specifiek daarover advies van een deskundige collega vraagt ( EuthanasieCode 2018, pagina 43).

De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.