Oordeel 2020-71, zorgvuldig, NVO-melding, hart- en vaataandoening, zorgvuldigheidseisen algemeen

De hartfunctie van patiënt nam steeds verder af en uiteindelijk werd terminaal hartfalen geconstateerd.

In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.

Een man, tussen de tachtig en negentig jaar oud, onderging dertien jaar voor het overlijden een hartklep-reparatie en drie bypassoperaties. Twee jaar later bleek tevens sprake van hartritmestoornissen. De hartfunctie van de man nam steeds verder af en uiteindelijk werd terminaal hartfalen geconstateerd. Genezing was niet mogelijk. De behandeling was uitsluitend palliatief van aard.

Het lijden van de man bestond uit ernstige kortademigheid en grote vermoeidheid na geringe inspanning. Al na enkele meters lopen moest de man weer rusten en hij raakte aan huis gekluisterd. Ook zijn eetlust was hij verloren waardoor hij steeds meer gewicht verloor. De man, die altijd een actieve en zelfstandige man was geweest, was uiteindelijk tot niets meer in staat. Hij leed onder het verlies van zelfstandigheid, de toenemende afhankelijkheid en het gebrek aan perspectief. De man ervoer zijn lijden als ondraaglijk.

De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor de man ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de man aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts en de specialisten de man voldoende hadden voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.

De man had reeds vaker met de arts over euthanasie gesproken. Twee maanden voor het overlijden heeft de man de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent. Deze bezocht de man twee weken voor het overlijden en kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

De arts voerde de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.