Oordeel 2018-46, zorgvuldig, medisch specialist, dementie, vrijwillig en weloverwogen verzoek

Concreet verzoek aanvankelijk ingetrokken

Arts schort uitvoering euthanasie op omdat verzoek van patiënt nog niet concreet is. Na enkele maanden is het verzoek concreet en voert arts de euthanasie uit.

Feiten en omstandigheden

Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:

a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven

Patiënt, een man van 80-90 jaar, was sinds drie jaar voor het overlijden bekend met dementie, vermoedelijk type Alzheimer. In de loop der jaren was er sprake van een geleidelijke verslechtering van zijn toestand. Twee maanden voor het overlijden werd patiënt opgenomen in een verpleeghuis.

De overige ziektegeschiedenis vermeldde onder meer diabetes mellitus, uitgebreid hartlijden en een rectumcarcinoom en urotheelcelcarcinoom waarvoor patiënt was behandeld. Genezing was niet mogelijk. De behandeling was uitsluitend palliatief van aard.

Het lijden van patiënt bestond uit toenemende cognitieve achteruitgang. Patiënt had geheugen- en emotieregulatieproblemen en ervoer woordvindingsstoornissen. Ook kon hij eenvoudige handelingen niet meer verrichten. Patiënt ervoer weinig aansluiting met zijn medebewoners in het verpleeghuis en was bovendien niet meer in staat om gesprekken uit te diepen, iets waar hij veel behoefte aan had. Hij trok zich terug in zijn kamer en bracht zijn dagen grotendeels liggend door. Patiënt, die altijd een actieve, intelligente en sociale man was geweest, werd toenemend afhankelijk van de zorg van anderen en verkeerde in een sociaal isolement.

Hij leed onder de toenemende zorgafhankelijkheid, zijn steeds kleiner wordende wereld en de uitzichtloosheid van zijn situatie. Patiënt was op de hoogte van zijn vooruitzichten, omdat verschillende (reeds overleden) familieleden ook aan dementie leden. Hij wilde verdere aftakeling niet meemaken en waardig sterven.

Patiënt ervoer zijn lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënt ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was.
Er waren geen voor patiënt aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten.

Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënt voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.

b. Verzoek tot levensbeëindiging

Patiënt had eerder met zijn huisarts en specialist ouderengeneeskunde over euthanasie gesproken. De huisarts vond zijn verzoek invoelbaar, maar kon het niet honoreren omdat zij de casus te complex vond. De specialist ouderengeneeskunde kon het verzoek om principiële redenen niet honoreren. Ongeveer een jaar voor het overlijden verwees de huisarts patiënt naar de SLK, maar zij wilde patiënt wel verder in het ziekteproces begeleiden.

Destijds heeft de arts driemaal uitvoerig met patiënt over zijn verzoek gesproken, maar werd de euthanasieprocedure tijdelijk aangehouden omdat patiënt zich ambivalent toonde. Er was nog geen sprake was van ondraaglijk lijden en een concrete wens tot euthanasie.

Ongeveer een maand voor het overlijden wendde patiënt zich opnieuw tot de SLK. De arts heeft vervolgens weer tweemaal uitvoerig met patiënt over zijn verzoek gesproken. Het eerste bezoek vond ongeveer een maand voor het overlijden plaats. Direct tijdens dit gesprek heeft patiënt de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Patiënt heeft zijn verzoek in het daarop volgende gesprek tegenover de arts herhaald.

Op verzoek van de arts heeft een onafhankelijk specialist ouderengeneeskunde twee dagen voor de levensbeëindiging onderzoek gedaan naar de wilsbekwaamheid van patiënt ten aanzien van zijn verzoek. Volgens de onafhankelijk specialist ouderengeneeskunde was patiënt in staat om zijn huidige situatie en vooruitzichten redelijk in te schatten. Ook had hij inzicht in de gevolgen van inwilliging van zijn verzoek. De onafhankelijk specialist ouderengeneeskunde concludeerde dat patiënt wilsbekwaam was ten aanzien van zijn verzoek.

De arts achtte patiënt, mede gesteund door de bevindingen van de onafhankelijk specialist ouderengeneeskunde, wilsbekwaam ten aanzien van zijn verzoek. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.

c. Consultatie

De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts. De consulent bezocht patiënt ongeveer drie weken voor de levensbeëindiging nadat zij door de arts over patiënt was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie.

De consulent gaf in haar verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënt. De consulent stelde vast dat patiënt in staat was om zijn verzoek adequaat toe te lichten en was ervan overtuigd dat patiënt wilsbekwaam was ten aanzien van zijn verzoek. In haar verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënt tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

d. Uitvoering

De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding

Beoordeling

De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.

De commissie overweegt het volgende. De arts bezocht patiënt een jaar voor het overlijden in de loop van acht maanden driemaal. Omdat de arts vaststelde dat patiënt uiteindelijk geen concreet verzoek uitte, werd de procedure afgesloten. Afgesproken werd dat indien de euthanasievraag concreet zou worden de procedure weer heropend zou worden, hetgeen ook geschiedde na vijf maanden.

De commissie stelt vast dat, door het inlassen van een pauze, de arts zeer zorgvuldig te werk is gegaan. Het feit dat hij patiënt en zijn naasten de mogelijkheid bood de procedure weer te heropenen als de situatie van patiënt zou verslechteren, gaf hen de zekerheid dat de mogelijkheid tot levensbeëindiging niet werd afgesneden.

Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft de patiënt voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over zijn vooruitzichten. De arts is met patiënt tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin hij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënt heeft gezien en schriftelijk haar oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.