Oordeel 2018-30, zorgvuldig, specialist ouderengeneeskunde, kanker, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek

Spoedovername, geen psychiatrisch onderzoek voor sombere stemming

Spoedovername euthanasie door de arts in verband met ziekte van de behandelend arts. Afweging om geen nader psychiatrisch onderzoek in te zetten voor sombere stemming van patiënt.

Feiten en omstandigheden

Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:

a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven

Bij patiënt, een man van 70-80 jaar, werd ongeveer twee maanden voor het overlijden een uitgebreid ossaal gemetastaseerd hepatocellulair carcinoom vastgesteld. Genezing was niet meer mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard. Patiënt verbleef sinds circa anderhalve maand voor het overlijden in een verpleeghuis.

Bij patiënt was sinds het sterven van zijn echtgenote, ongeveer dertien jaar voor het overlijden, sprake van stemmingsstoornissen en somberheid. Patiënt was hiervoor nooit behandeld. De huisarts van patiënt had de stemmingsproblemen en onverwerkte rouw niet als dermate ernstig aangeduid dat hiervoor behandeling noodzakelijk was. Na overleg met een onafhankelijk psychiater besloot de arts dat het niet ethisch verantwoord zou zijn om patiënt onder de huidige omstandigheden hieromtrent verdere diagnostiek en behandeling te laten ondergaan. Ook de consulent kwam tot de conclusie dat verder onderzoek niet geïndiceerd of ethisch verantwoord was.

Het lijden van patiënt bestond uit de lichamelijke aftakeling, pijn, bedlegerigheid, toenemende ADL-afhankelijkheid, het verlies van waardigheid en incontinentie. Patiënt was nergens meer toe in staat. Hij leed onder de uitzichtloosheid van zijn situatie, het gebrek aan perspectief op verbetering en het vooruitzicht op verdergaande achteruitgang.
Patiënt ervoer zijn lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënt ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was.

Er waren geen voor patiënt aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten.
Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënt voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.

b. Verzoek tot levensbeëindiging

Patiënt had sinds zijn opname in het verpleeghuis met zijn behandelend specialist ouderengeneeskunde (verder: SOG) over euthanasie gesproken. De behandelend SOG zou aanvankelijk de levensbeëindiging uitvoeren, maar werd een dag voor de geplande uitvoering ziek. De arts nam als waarnemer zowel de behandeling van patiënt als de uitvoering van de levensbeëindiging over.

De arts was sinds het begin van het euthanasietraject als klankbord voor de behandelend SOG bij de casus betrokken en zou ook ter morele ondersteuning bij de uitvoering aanwezig zijn. De arts was derhalve meegegroeid in het euthanasietraject.

Een dag voor het overlijden, tijdens het eerste gesprek met de arts, heeft patiënt de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. De arts heeft sindsdien gesprekken met patiënt gevoerd om zich te vergewissen van het verzoek en het lijden. Patiënt heeft zijn euthanasieverzoek tijdens deze gesprekken herhaald. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.

c. Consultatie

Een onafhankelijke SCEN-arts werd tweemaal als consulent geraadpleegd.

De eerste maal raadpleegde de behandelend SOG de consulent vier dagen voor de levensbeëindiging nadat hij door de behandelend SOG over patiënt was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie.

De consulent gaf in zijn verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënt. De consulent achtte patiënt wilsbekwaam ten aanzien van zijn euthanasieverzoek. In zijn verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënt tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

De arts raadpleegde de consulent een dag voor de levensbeëindiging telefonisch voor een tweede keer waarbij de arts de consulent informeerde over de ontwikkelingen van het ziekteproces sinds zijn bezoek. In zijn tweede verslag kwam de consulent opnieuw tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

d. Uitvoering

De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

Beoordeling

De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.

Ten aanzien van de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek en de uitzichtloosheid en de ondraaglijkheid van het lijden overweegt de commissie als volgt.

Bij patiënt was al vele jaren, sinds het overlijden van zijn partner, sprake van een sombere stemming en stemmingsstoornissen. De huisarts van patiënt had deze niet als zodanig ingeschat dat hiervoor behandeling nodig was.

Enkele maanden voor het overlijden werd bij patiënt terminale kanker vastgesteld. De arts besloot, nadat patiënt om euthanasie had verzocht, dat de sombere stemming van patiënt nog steeds niet gezien moest worden als een klinische depressie en niet in de weg stond van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De SCEN-arts en een onafhankelijke psychiater ondersteunden de conclusie van de arts. Ook de commissie onderschrijft de conclusie van de arts.

De euthanasie werd uitgevoerd door de arts die patiënt nog maar één dag in deze hoedanigheid begeleidde. De arts had immers de uitvoering overgenomen van de behandelend specialist ouderengeneeskunde die ziek was geworden daags voor de euthanasie. De arts was sinds het begin van het euthanasietraject bij de casus betrokken geweest als klankbord voor de behandelend specialist ouderengeneeskunde en zou ook ter morele ondersteuning bij de uitvoering aanwezig zijn. De arts was derhalve meegegroeid in het euthanasietraject.

De arts heeft vanaf de dag voorafgaand aan de uitvoering van de levensbeëindiging tot aan de daadwerkelijke uitvoering meerdere gesprekken met patiënt gevoerd om zich te vergewissen van het verzoek en het lijden. Ook heeft de arts contact opgenomen en gesproken met de al eerder door de behandelend specialist ouderengeneeskunde geconsulteerde SCEN-arts. Al met al is de commissie van mening dat de arts op zorgvuldige wijze de zorg voor patiënt heeft overgenomen.

Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft de patiënt voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over zijn vooruitzichten. De arts is met patiënt tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin hij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënt heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.