Oordeel 2018-22, zorgvuldig, arts, hart- of vaataandoening, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek

Ondanks lichte cognitieve stoornissen wilsbekwaam bevonden

In tegenstelling tot de behandelend specialist ouderengeneeskunde die de casus als een “voltooid leven” zag, waren de arts, de geraadpleegde onafhankelijke ouderenpsychiater en de consulent ervan overtuigd dat er was voldaan aan de zorgvuldigheidseisen. Alle drie waren ervan overtuigd dat patiënt, ondanks zijn lichte cognitieve stoornissen, wilsbekwaam was ten aanzien van zijn verzoek.

Feiten en omstandigheden

Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:

a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven

Bij patiënt, een man van 90 jaar en ouder, was sprake van ernstig perifeer vaatlijden wat onder andere had geleid tot een bypassoperatie zeventien jaar voor het overlijden, een aortabuisprothese twaalf jaar voor het overlijden en een onderbeenamputatie twee jaar voor het overlijden. Revalidatie na de amputatie was niet goed gelukt vanwege de hoge leeftijd van patiënt en lichte cognitieve problemen. Patiënt kon niet leren omgaan met zijn beenprothese en was rolstoelafhankelijk geworden. Hij kon niet meer zelfstandig wonen en was naar een verpleeghuis verhuisd.

Tevens was bij patiënt sedert vele jaren sprake van prostaathyperplasie met mictieproblemen. Patiënt kreeg vijf maanden voor het overlijden een TUR-prostaat, hetgeen hem niet van zijn klachten had afgeholpen. Uiteindelijk kreeg hij een verblijfskatheter. Patiënt kampte sindsdien met genitale pijnklachten en er was regelmatig sprake van lekkage waardoor hij smetplekken ontwikkelde.

Genezing was niet meer mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard. Het lijden van patiënt bestond uit het verlies van zelfstandigheid, het verlies van mobiliteit, toenemende ADL-afhankelijkheid, continue (genitale) pijn en ongemak, toenemende lichamelijke klachten, incontinentie en slaapproblemen. Patiënt was een man die altijd zeer zelfstandig had geleefd en had na het overlijden van zijn echtgenote, ruim acht jaar voor het overlijden, getracht zijn leven weer op te pakken en zin te geven. Hij was tot op hoge leeftijd zeer actief met onder andere rondfietsen en autorijden.

Na zijn amputatie en de hiermee gepaard gaande beperkingen, kwam het gemis van zijn overleden echtgenote steeds meer op de voorgrond te staan. Hij vond het vreselijk dat hij na zijn amputatie niet meer zelfstandig erop uit kon en het graf van zijn vrouw niet meer dagelijks kon bezoeken.

Patiënt leed onder de uitzichtloosheid van zijn situatie. Het ontbrak hem aan elk perspectief. Patiënt ervoer zijn lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënt ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor patiënt aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten.

Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënt voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.

b. Verzoek tot levensbeëindiging

Patiënt had eerder met zijn behandelend specialist ouderengeneeskunde over euthanasie gesproken. De behandelend specialist ouderengeneeskunde vond het euthanasieverzoek van patiënt te complex en zag de casus aanvankelijk als een “voltooid leven”. De behandelend specialist ouderengeneeskunde verwees patiënt naar de SLK.

Patiënt wendde zich hierop vijf maanden voor het overlijden tot de SLK. De arts heeft hierna vier maal uitvoerig met patiënt over euthanasie gesproken. Ongeveer drie maanden voor het overlijden, tijdens het eerste gesprek met de arts, heeft patiënt de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Patiënt heeft zijn verzoek hierna meerdere malen herhaald.

Op verzoek van de arts heeft een onafhankelijk ouderenpsychiater patiënt ongeveer vier weken voor het overlijden onderzocht. De onafhankelijk ouderenpsychiater stelde dat bij patiënt sprake was van lichte cognitieve stoornissen. Er was volgens de onafhankelijk ouderenpsychiater geen sprake van een psychiatrische diagnose of een depressieve stoornis. De onafhankelijk ouderenpsychiater achtte patiënt wilsbekwaam met ten aanzien van zijn euthanasiewens.

De arts had geen enkele twijfel aan de wilsbekwaamheid van patiënt.
Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.

c. Consultatie

De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts. De consulent bezocht patiënt elf dagen voor de levensbeëindiging nadat zij door de arts over patiënt was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie.

De consulent gaf in haar verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënt. De consulent achtte patiënt wilsbekwaam ten aanzien van zijn euthanasieverzoek. In haar verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënt tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

d. Uitvoering

De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

Beoordeling

De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.

Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft de patiënt voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over zijn vooruitzichten. De arts is met patiënt tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin hij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënt heeft gezien en schriftelijk haar oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.