Oordeel 2021-109, zorgvuldig, NVO-melding, kanker, zorgvuldigheidseisen algemeen.

Ondraaglijk lijden als gevolg van  borstvlieskanker vastgesteld. Huisarts had gewetensbezwaar, daarom werd EE ingeschakeld.

In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.

Bij een vrouw, tussen de tachtig en negentig jaar oud, werd acht maanden voor het overlijden een mesothelioom (borstvlieskanker) vastgesteld. Genezing was niet meer mogelijk. De behandeling was uitsluitend palliatief van aard. De laatste week voor haar overlijden verslechterde haar situatie snel.

Het lijden van de vrouw bestond uit hevige kortademigheid en conditieverlies. Zij was uiteindelijk tot weinig meer in staat. De gang naar het toilet lukte haar nog net, maar dan had zij geruime tijd nodig om op adem te komen. Zij voelde zich helemaal uitgeput en de vrouw bracht haar dagen veelal slapend door, hetzij zittend op haar stoel of in bed. Dit vond de vrouw, die altijd zeer zelfstandig en ‘in control’ was geweest, verschrikkelijk. Zij leed onder het verlies van autonomie en het gebrek aan perspectief. De vrouw ervoer haar lijden als ondraaglijk.

De huisarts van de vrouw wilde om religieuze redenen niet aan het verzoek voldoen. Hierop wendde de vrouw zich tot Expertisecentrum Euthanasie. De arts heeft vier keer met de vrouw gesproken. Tijdens de eerste drie bezoeken heeft de arts met de vrouw over euthanasie gesproken, maar was er nog geen sprake van een actueel verzoek. Zij had nog altijd momenten waarop zij kon genieten. Tijdens het vierde bezoek van de arts, drie dagen voor het overlijden, gaf de vrouw aan dat haar situatie ernstig was verslechterd en zij helemaal op was. De vrouw verzocht de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging.

Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor de vrouw ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de vrouw aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts de vrouw voldoende had voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.

De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent. Zij bezocht de vrouw drie dagen voor het overlijden en kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

De arts voerde de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.