Oordeel 2022-086, zorgvuldig, NVO-melding, dementie, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek.

Er was sprake van ondraaglijk lijden op grond van cognitieve achteruitgang bij de ziekte van Alzheimer. De arts en de consulent, tevens specialist ouderengeneeskunde, achtten de man wilsbekwaam.

In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.

Bij een man, tussen de zestig en zeventig jaar, was sinds vier jaar voor het overlijden sprake van onzeker te duiden cognitieve stoornissen ten aanzien van het globaal executief functioneren. Aanvankelijk werden deze klachten geduid als surmenage (overspannenheid) en later als een mogelijke depressie. Dit laatste werd na onderzoek uitgesloten en uiteindelijk werd ongeveer vijftien maanden voor het overlijden de ziekte van Alzheimer vastgesteld.

Het lijden van de man bestond uit cognitieve achteruitgang, zoals geheugenverlies, apraxie en woordvindstoornissen. Uiteindelijk was de man niet meer zelf in staat alledaagse handelingen te verrichten en werd volledig afhankelijk van anderen. Ook werd de man incontinent en herkende hij soms, tot zijn grote frustratie, een naaste niet meer. Hij was geen schim meer van de man die hij ooit was geweest en dat maakte hem verdrietig en wanhopig.

Daarbij had hij grote angst zichzelf verder te verliezen. De man had dit bij een naaste met een dementieel beeld zien gebeuren en dat wilde hij voor zichzelf voorkomen. Een verhuizing naar een zorginstelling lag echter in het verschiet en dat wilde hij absoluut niet. De man leed onder het verlies van zijn autonomie, de volledige afhankelijkheid van anderen en het gebrek aan perspectief. De man ervoer zijn lijden als ondraaglijk.

De man had eerder met de arts over euthanasie gesproken. Ruim drie weken voor het overlijden verzocht hij de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging.

Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. Zij had tijdens alle gesprekken op verschillende momenten en manieren gecontroleerd of de man begreep wat er werd gezegd en gevraagd. De arts achtte de man wilsbekwaam ten aanzien van zijn verzoek. Vanwege de cognitieve achteruitgang bij de man had zij zekerheidshalve een arts van Expertisecentrum Euthanasie (hierna: EE) om advies gevraagd. De EE-arts had de man op verzoek van de arts drie keer bezocht. Tijdens haar laatste bezoek, ongeveer twee weken voor het overlijden, stelde zij vast dat de man nog net wilsbekwaam was, maar dat dit snel kon veranderen. De EE-arts adviseerde de arts daarom een consulent, tevens specialist ouderengeneeskunde, te raadplegen.

De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor de man ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de man aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts de man voldoende had voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.

De arts raadpleegde, conform het advies van de EE-arts, vervolgens een consulent, tevens specialist ouderengeneeskunde, als onafhankelijke SCEN-arts. Zij bezocht de man twaalf dagen voor het overlijden. Zij constateerde dat de man, volgens de criteria van Appelbaum en Grisso, wilsbekwaam was ten aanzien van zijn verzoek. Daarbij was er geen sprake van een depressie maar een invoelbaar verdriet door de situatie waarin hij zich bevond. De consulent kwam dan ook tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.

De arts voerde vervolgens de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.

In het geval er bij een patiënt sprake is van dementie wordt van de arts gevraagd met grote behoedzaamheid na te gaan of aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen is voldaan, in het bijzonder aan de eisen inzake het vrijwillig en weloverwogen verzoek en het ondraaglijk lijden. Naarmate het ziekteproces bij patiënten met dementie voortschrijdt, neemt de wilsbekwaamheid van de patiënt af.

Als een patiënt met dementie nog wilsbekwaam is ten aanzien van zijn euthanasieverzoek voldoet in het algemeen de reguliere consultatieprocedure kunnen worden volstaan. Nodig is dan wel dat de diagnose dementie lege artis is gesteld. Bij twijfel over de wilsbekwaamheid van de patiënt ligt het voor de hand dat de arts specifiek daarover advies van een onafhankelijk deskundige vraagt. (EuthanasieCode 2022, pagina 49).

De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.