Oordeel 2022-045, zorgvuldig, NVO-melding, hart- of vaataandoening, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek.

Patiënt leed ondraaglijk ten gevolge van de restverschijnselen na een doorgemaakt CVA. Arts en consulent hadden geen twijfel over de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek.

In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.

Een man, tussen de zeventig en tachtig jaar oud, maakte ongeveer drie maanden voor het overlijden een Cerebro Vasculair Accidents (CVA, een beroerte) door. Hij herstelde hier zo goed als restloos van, maar ruim drie weken voor het overlijden maakte de man opnieuw een CVA door. Als gevolg daarvan was de man rechtszijdig verlamd en afatisch. In overleg met de behandelend artsen werd uiteindelijk afgezien van een revalidatietraject, omdat er geen reële verwachting was dat de man nog zelfstandig zou kunnen leven. Sinds een week voor het overlijden verbleef de man in een hospice.

De man was van het ene op het andere moment zijn zelfstandigheid verloren en volledig zorgafhankelijk geworden. Daarbij was hij afatisch; de man kon alleen nog klanken voortbrengen en reageren op gesloten vragen. Deze situatie vond de man, die altijd zeer actief en sociaal was geweest, verschrikkelijk en dit vergde emotioneel veel van hem. Hij leed onder het plotselinge verlies van autonomie en het gebrek aan perspectief. De man ervoer zijn lijden als ondraaglijk.

De man had eerder met de arts over euthanasie gesproken. Acht dagen voor het overlijden verzocht hij de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts voelde zich hierin gesteund door de bevindingen van een psycholoog die de man anderhalve week voor het overlijden op verzoek van de behandelend neuroloog had bezocht. De psycholoog concludeerde dat er geen sprake was van een onderliggende depressie.

De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor de man ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de man aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts de man voldoende had voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.

De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent. Zij bezocht de man vijf dagen voor het overlijden. De consulent kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan. Daarbij stelde zij vast dat de man een heldere en alerte indruk maakte en dat zijn begrip volledig intact was. De communicatie verliep door middel van gesloten vragen en met hulp van een naaste. Daarbij werd telkens bij de man geverifieerd of hetgeen voor hem werd gezocht juist was.

De arts voerde de hulp bij zelfdoding uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.

De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.