Oordeel 2023-058, zorgvuldig, NVO-melding, dementie, vrijwillig en weloverwogen verzoek.

Vrijwillig en weloverwogen verzoek bij een patiënt met een dementieel syndroom.

In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.

Bij een man, tussen de 70 en 80 jaar oud, werd enkele maanden voor het overlijden een dementieel syndroom vastgesteld. Deze was het meest passend bij de ziekte van Alzheimer, maar er was ook sprake van vasculaire schade door cerebrale amyloïd angiopathie (CAA).

Patiënt had bij een directe naaste meegemaakt hoe diegene meer en meer last kreeg van decorumverlies ten gevolge van een dementieel beeld. De angst om ditzelfde beloop van de ziekte mee te maken, was groot voor patiënt en hij wilde zijn naasten de verandering in zijn persoonlijkheid besparen. Patiënt was altijd de gangmaker van de groep, maar voelde zich steeds verder wegkwijnen. Hij werd daarnaast toenemend afhankelijk van zijn partner. De angst voor totale afhankelijkheid en decorumverlies was ondraaglijk voor patiënt.

Patiënt sprak een halfjaar voor het overlijden met de arts over levensbeëindiging. Ongeveer twee maanden voor het overlijden verzocht patiënt de arts over te gaan tot uitvoering van de levensbeëindiging. Dit werd in elk daaropvolgend gesprek herhaald. 

Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. Patiënt wist goed hoe de procedure werkte door zijn werkervaring in de geneeskunde. Daarnaast waren er op geen enkel moment twijfels over de wilsbekwaamheid van patiënt ten aanzien van zijn euthanasieverzoek.

De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor patiënt ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren voor patiënt geen aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts patiënt voldoende had voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.

De arts raadpleegde een onafhankelijk psychiater, die patiënt ongeveer een maand voor het overlijden bezocht. De onafhankelijk psychiater kwam tot de conclusie dat patiënt wilsbekwaam was ten aanzien van zijn euthanasieverzoek en voldoende ziekte-inzicht had.  

De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent, die patiënt ongeveer twee weken voor het overlijden bezocht. De consulent kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.

De arts voerde vervolgens de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.

In het geval er bij een patiënt sprake is van dementie wordt van de arts gevraagd met grote behoedzaamheid na te gaan of aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen is voldaan, in het bijzonder aan de eisen inzake het vrijwillig en weloverwogen verzoek en het ondraaglijk lijden. Naarmate het ziekteproces bij patiënten met dementie voortschrijdt, neemt de wilsbekwaamheid van de patiënt af.

Als een patiënt met dementie nog wilsbekwaam is ten aanzien van zijn euthanasieverzoek voldoet in het algemeen de reguliere consultatieprocedure kunnen worden volstaan. Nodig is dan wel dat de diagnose dementie lege artis is gesteld. Bij twijfel over de wilsbekwaamheid van de patiënt ligt het voor de hand dat de arts specifiek daarover advies van een onafhankelijk deskundige vraagt. (EuthanasieCode 2022, pagina 49).

De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.