Oordeel 2023-056, zorgvuldig, NVO-melding, dementie, vrijwillig en weloverwogen verzoek.

Vrijwillig en weloverwogen verzoek van patiënt bij met Lewy body dementie.

In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.

Bij een man, tussen de 80 en 90 jaar oud, werd ruim vier jaar voor het overlijden de diagnose ‘Lewy body dementie’ gesteld op basis van neuropsychologisch onderzoek. Hierbij werden tevens parkinsonisme en atrofie gezien op de MRI van het brein van patiënt.

Door zijn aandoeningen werd patiënt steeds afhankelijker van zijn partner. Voorheen gingen zijn partner en patiënt nog wel eens fietsen, maar door de lichamelijke beperkingen van patiënt was dit niet meer mogelijk. Patiënt was tot niets meer in staat en zat de gehele dag op zijn stoel. Lezen en televisiekijken gingen niet meer en de inhoud van de krant drong niet meer tot hem door.

Patiënt sprak vier jaar voor het overlijden met de collega van de arts over levensbeëindiging. Ruim een maand voor het overlijden sprak patiënt met de arts over levensbeëindiging en verzocht de arts direct over te gaan tot uitvoering van de levensbeëindiging. Dit herhaalde patiënt in alle daaropvolgende gesprekken met de arts.

Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. Patiënt gaf nadrukkelijk aan niet verder te willen en het was vooral zijn partner die moeite had met het verzoek. Patiënt was duidelijk en consistent in zijn wens en kon dit, ondanks zijn neurologische problematiek, goed toelichten.

De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor patiënt ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren voor patiënt geen aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts patiënt voldoende had voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.

Vijf jaar voor het overlijden deed patiënt een tentamen suïcide. Er werd toen een depressieve stoornis vastgesteld bij patiënt, waarvoor hij werd opgenomen en later ambulant voor werd behandeld.  De arts raadpleegde hierdoor een onafhankelijk psychiater, die patiënt ongeveer twee weken voor het overlijden bezocht. De onafhankelijk psychiater kwam tot de conclusie dat patiënt/patiënte wilsbekwaam was ten aanzien van zijn euthanasieverzoek.

De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent, die patiënt zes dagen voor het overlijden bezocht. De consulent kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.

De arts voerde vervolgens de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.

In het geval er bij een patiënt sprake is van dementie wordt van de arts gevraagd met grote behoedzaamheid na te gaan of aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen is voldaan, in het bijzonder aan de eisen inzake het vrijwillig en weloverwogen verzoek en het ondraaglijk lijden. Naarmate het ziekteproces bij patiënten met dementie voortschrijdt, neemt de wilsbekwaamheid van de patiënt af.

Als een patiënt met dementie nog wilsbekwaam is ten aanzien van zijn euthanasieverzoek voldoet in het algemeen de reguliere consultatieprocedure kunnen worden volstaan. Nodig is dan wel dat de diagnose dementie lege artis is gesteld. Bij twijfel over de wilsbekwaamheid van de patiënt ligt het voor de hand dat de arts specifiek daarover advies van een onafhankelijk deskundige vraagt. (EuthanasieCode 2022, pagina 49).

De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.