Oordeel 2023-053, zorgvuldig, NVO-melding, hart- of vaataandoening, uitzichtloos en ondraaglijk lijden.

Patiënte leed ondraaglijk en uitzichtloos op basis van terminaal hartfalen.

In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.

Bij een vrouw, tussen de 80 en 90 jaar oud, werd geruime tijd voor het overlijden een mitralisklep-insufficiëntie met atriumfibrilleren vastgesteld. Een jaar later werd ook een aortaklepinsufficiëntie gediagnosticeerd. Een half jaar voor het overlijden lukte het, mede door de afnemende nierfunctie van patiënte, niet meer om haar te ontwateren. Er was sprake van een eindstadium van terminaal hartfalen bij patiënte.

Patiënte was bij geringe inspanning fors benauwd. Hierdoor werd het voor haar moeilijk om zichzelf te wassen, aan te kleden en meer dan een paar meter te lopen. De toenemende benauwdheid gaf patiënte angst om te stikken. Patiënte was altijd een sociale vrouw geweest, maar was niet meer in staat sociale activiteiten te ondernemen.

In het verpleeghuis waar patiënte verbleef, werd de dagelijkse zorg geleverd door een physician assistant. Omdat alleen een arts euthanasie uit mag voeren,  en de superviserend specialist ouderengeneeskunde niet bereid was de uitvoering over te nemen, wendde patiënte zich tot het Expertisecentrum Euthanasie. Patiënte sprak vier maanden voor het overlijden voor het eerst met de arts en verzocht de arts direct tijdens het eerste gesprek over te gaan tot levensbeëindiging. Zij herhaalde dit in elk daaropvolgend gesprek. 

Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor patiënte ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren voor patiënte geen aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts patiënte voldoende had voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.

De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent, die patiënte ongeveer vijf weken voor het overlijden bezocht. De consulent kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.

De arts voerde vervolgens de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.

De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.