Oordeel 2023-029, zorgvuldig, combinatie somatische aandoening en psychische aandoening, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek, onafhankelijk psychiater geraadpleegd.

Patiënt leed ondraaglijk en uitzichtloos aan een combinatie van aandoeningen (alcoholverslaving, pancreatitis, polyneuropathie en COPD). 

Het komt regelmatig voor dat vooral somatische aandoeningen de lijdensdruk van de patiënt veroorzaken en dat de patiënt daarnaast een psychische stoornis heeft. Een psychische aandoening kan ook bijdragen aan de door de patiënt ervaren lijdensdruk. De arts en de consulent zullen dan nadrukkelijk moeten overwegen of het psychisch lijden van de patiënt de vrijwilligheid of de weloverwogenheid van zijn verzoek mogelijk in de weg staat. Als de consulent geen psychiater is, kan het in een dergelijk geval nodig zijn om een psychiater om advies te vragen (EuthanasieCode2022, p. 48).

De commissie kan besluiten een melding waarin het euthanasieverzoek (in overwegende mate) voortkwam uit lijden dat het gevolg was van een psychische stoornis af te doen met een verkort oordeel. Dat kan alleen in die situaties waarin de commissie geen enkele twijfel heeft over de vraag of de arts heeft voldaan aan alle zorgvuldigheidseisen en de arts, de door de arts geraadpleegde onafhankelijk psychiater (die mogelijk tevens de (SCEN-)consulent is) en de door de arts geraadpleegde (SCEN-)consulent het allen eens zijn over de diagnose(n), de wilsbekwaamheid van de patiënt ten aanzien van het euthanasieverzoek, het ontbreken van reële behandelmogelijkheden en het ontbreken van redelijke andere oplossingen. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de betreffende melding.

Een man, tussen de 40 en 50 jaar oud, was sinds jonge leeftijd bekend met een alcoholverslaving. Vanaf vijf jaar voor het overlijden maakte hij meermaals een pancreatitis door, waarna uiteindelijk een chronische pancreatitis ontstond met recent voor het overlijden een exacerbatie. Er was eveneens een sterke verdenking op COPD en polyneuropathie bij patiënt. Meermaals onderging patiënt detox-opnames, waarna hij iedere leer direct na opname terugviel in zijn alcoholgebruik. Zijn verslaving werd gezien als therapieresistent en was een onderhoudende factor voor zijn lichamelijke achteruitgang.  

Door het alcoholgebruik van patiënt, de chronische pancreatitis en de COPD was sprake van ernstige cachexie, zwakte en benauwdheid bij patiënt. Patiënt had nog weinig energie en kon daardoor niet meer naar buiten. Hij ervoer chronische pijnklachten in zijn buik door de pancreatitis en in zijn benen door de polyneuropathie. Ook was hij regelmatig incontinent voor ontlasting, hetgeen patiënt als zeer vervelend ervoer. Patiënt bracht zijn dagen veelal door in zijn bed of stoel met weinig aanspraak of afleiding.

Ongeveer vijf maanden voor het overlijden sprak patiënt met de arts over levensbeëindiging, waarbij hij de arts direct verzocht over te gaan tot levensbeëindiging. Patiënt herhaalde dit verzoek in elk daaropvolgend gesprek.

Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. Patiënt wist duidelijk wat zijn situatie was en wat euthanasie inhield. De arts was overtuigd van de wilsbekwaamheid van patiënt ten aanzien van zijn verzoek tot levensbeëindiging.

De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor patiënt ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren voor patiënt geen aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts patiënt voldoende had voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.

De arts raadpleegde een onafhankelijk psychiater, die patiënt bijna drie weken voor het overlijden bezocht. De onafhankelijk psychiater kwam tot de conclusie dat op het moment van de beoordeling geen sprake was van een depressieve, manische of psychotische episode die de euthanasiewens van patiënt beïnvloedde. Binnen de beperkingen die patiënt had, was volgens de onafhankelijk psychiater sprake van wilsbekwaamheid ten aanzien van het verzoek om euthanasie.

De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent, die patiënt ongeveer een week voor het overlijden bezocht. De consulent kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.

De arts voerde vervolgens de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.

De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.