Oordeel 2020-108, zorgvuldig, NVO-melding, hart- of vaataandoening, zorgvuldigheidseisen algemeen

Wegens vakantie van de huisarts nam een collega de euthanasieprocedure over.

In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.

Bij een vrouw, tussen de tachtig en negentig jaar oud, werd ruim tien jaar voor het overlijden aortaklepstenose (vernauwing van de aortaklep), milde pulmonale hypertensie (hoge bloeddruk in de longen) en atriumfibrilleren (hartritmestoornis) geconstateerd. De hartfunctie van de vrouw nam steeds verder af en uiteindelijk werd drie maanden voor het overlijden ernstig hartfalen geconstateerd. Een complicerende factor hierbij was dat zij tevens een wervelinzakkingsfractuur had opgelopen. Vanwege de slechte fysieke toestand van de vrouw kwam zij niet meer in aanmerking voor een operatieve ingreep. Genezing was niet meer mogelijk.

Het lijden van de vrouw bestond uit ernstige kortademigheid en grote vermoeidheid na geringe inspanning. Al na enkele meters lopen moest de vrouw weer rusten, waardoor zij tot niets kwam en haar dagen in een stoel sleet. Door de wervelinzakking was tevens sprake van een zeer frequentie mictie en pijn die niet volledig onder controle was met medicatie. De vrouw wilde geen ophoging hiervan omdat zij niet wilde versuffen. Zij leed onder het verlies van zelfstandigheid, het gebrek aan perspectief en de reële angst om te stikken. De vrouw ervoer haar lijden als ondraaglijk.

De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor de vrouw ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de vrouw aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts en de specialist de vrouw voldoende hadden voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.

De vrouw had de huisarts zeven weken voor het overlijden om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. De huisarts was evenwel op vakantie op het door de vrouw gewenste moment van uitvoering. Hierop heeft de arts, een collega van de huisarts, zich bereid verklaard het verzoek van de vrouw over te nemen. Zij heeft de vrouw drie weken voor het overlijden voor het eerst gesproken en de vrouw heeft de arts direct om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Tijdens de hiernavolgende bezoeken van de arts persisteerde de vrouw in dat verzoek. Volgens de arts was sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent. Deze bezocht de vrouw twee weken voor het overlijden en kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

De arts voerde de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.