Oordeel 2020-28, zorgvuldig, specialist ouderengeneeskunde, combinatie van somatische en psychiatrische aandoeningen, vrijwillig en weloverwogen verzoek

Onafhankelijke psychiater geraadpleegd voor dysthyme klachten, behandelmogelijkheid gemotiveerd afgewezen

De geraadpleegde psychiater zag nog behandelmogelijkheden voor de dysthyme klachten van patiënte. Patiënte wees een eventuele behandelmogelijkheid gemotiveerd af omdat de ernstige lichamelijke pathologie de sombere stemming van patiënte teweegbracht.

Introductie van de casus

Patiënte, een vrouw van 70-80 jaar, was sinds zeven jaar voor het overlijden bekend met progressieve loopstoornissen. Uiteindelijk werd ruim drie jaar voor het overlijden neuropathie en atrofie vastgesteld. Ruim een jaar voor het overlijden liep patiënte een collumfractuur links op ten gevolge van een val, waarvoor zij een kop-halsprothese kreeg. De ziektegeschiedenis vermeldde voorts dat sprake was morbus Ledderhose, olichocolon, ischemische opticopathie, maculadegeneratie en een dysthyme stoornis. Sinds een jaar voor het overlijden verbleef patiënte in een verpleeghuis.

Het lijden van patiënte bestond uit loop-, slik- en spraakstoornissen alsmede een zeer slechte visus. Daarnaast was sprake van neuropathische pijn in de benen, forse pijnklachten bij transfers en algeheel conditie- en krachtsverlies. Patiënte was incontinent voor urine en had een moeilijke defecatie, waarbij sprake was van ofwel obstipatie ofwel incontinentie voor faeces.

Patiënte, die altijd een zelfstandige en sociale vrouw was geweest, was volledig bed- en rolstoelafhankelijk geworden en ADL-afhankelijk geraakt. Dit was voor haar ondraaglijk en zij voelde zich gevangen in een niet functionerend lichaam. Zelfs tv kijken of lezen kon zij niet meer. Patiënte leed onder het verlies van autonomie, de fysieke aftakeling en het gebrek aan perspectief. Zij ervoer haar lijden als ondraaglijk.

Patiënte had eerder met de arts, behandelend specialist ouderengeneeskunde van het verpleeghuis, over euthanasie gesproken. Ongeveer tien maanden voor het overlijden heeft patiënte de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Op verzoek van de arts werd patiënte een maand voor het overlijden onderzocht door een onafhankelijk psychiater ter beoordeling van de wilsbekwaamheid ten aanzien van haar verzoek. De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts die patiënt vijf dagen voor de levensbeëindiging bezocht.

De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

Het toetsingskader in het algemeen

In artikel 2, eerste lid, van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (hierna: WTL) staan de zes zorgvuldigheidseisen waaraan de arts moet voldoen, wanneer hij levensbeëindiging op verzoek of hulp bij zelfdoding toepast. De tekst van artikel 2, eerste lid, van de WTL is hier te vinden.

Het toetsingskader toegespitst op de casus

In deze casus heeft de commissie expliciet stilgestaan bij de zorgvuldigheidseis inzake het vrijwillig en weloverwogen verzoek (artikel 2, eerste lid, onder a, WTL).

Overwegingen

Aan de hand van de feiten en omstandigheden ontleend aan het dossier en voor zover relevant overweegt de commissie als volgt.

Vrijwillig en weloverwogen verzoek

Overwegingen
In deze casus werd het lijden van patiënte veroorzaakt door de gevolgen van haar somatische aandoeningen. Daarnaast werd in het dossier van patiënte melding gemaakt van dysthymie. Nu een dergelijke aandoening kan bijdragen aan de door patiënte ervaren lijdensdruk, dienen de arts en de consulent in deze gevallen nadrukkelijk te overwegen of de psychiatrische problematiek van patiënte de vrijwilligheid of de weloverwogenheid van haar verzoek mogelijk in de weg staat. Als de consulent geen psychiater is, kan het ook in een dergelijk geval nodig zijn een psychiater om advies te vragen (EuthanasieCode 2018, pagina 42).

De commissie stelt vast dat de arts uitgebreid heeft stilgestaan bij de vraag of patiënte wilsbekwaam was ten aanzien van haar verzoek. De arts heeft daartoe zelf meerdere en uitvoerige gesprekken met patiënte gevoerd en vervolgens in het modelverslag op duidelijke wijze toegelicht waarom hij ervan overtuigd was dat het verzoek van patiënte vrijwillig en weloverwogen was. De arts stelde vast dat patiënte helder van bewustzijn was en haar verzoek goed kon verwoorden.

Daarnaast heeft de arts een onafhankelijk psychiater geconsulteerd. De psychiater constateerde dat er sprake van een ernstige en progressieve neurologische aandoening, die met name ten grondslag lag aan het verzoek van patiënte. Daarnaast stelde hij vast dat er sprake was van een depressie, waarvoor hij nog behandelmogelijkheden zag in de vorm van een medicamenteuze behandeling of sociale activering. Ondanks het bestaan van de depressie achtte de psychiater patiënte wilsbekwaam terzake.

De arts heeft deze bevindingen met patiënte besproken. Patiënte gaf daarbij duidelijk aan dat een mogelijke behandeling van haar sombere stemming haar fysieke lijden niet weg zal nemen. De arts deelde deze opvatting. Daarbij concludeerde de arts voorts dat de onafhankelijk psychiater patiënte wilsbekwaam terzake achtte en ook had vastgesteld dat niet het stemmingsprobleem ten grondslag lag aan het verzoek van patiënte.

Tot slot constateert de commissie dat ook de door de arts geraadpleegde consulent van oordeel was dat patiënte wilsbekwaam was ten aanzien van haar euthanasieverzoek. Hij constateerde dat de in het dossier vermelde dysthymie door de behandelend psycholoog werd geduid als veroorzaakt door medische tegenslagen en verlies van fysieke mogelijkheden. De consulent stelde vast dat patiënte in het gesprek niet somber was, maar wel fysiek leed. Hij had geen twijfel over haar wilsbekwaamheid terzake.

De commissie stelt vast dat de arts met de hiervoor beschreven handelwijze uitgebreid heeft gereflecteerd op de vraag of patiënte wilsbekwaam was ten aanzien van haar verzoek. Vast staat dat alle bij deze casus betrokken artsen patiënte wilsbekwaam ter zake achtten. Hoewel de onafhankelijk psychiater nog behandelmogelijkheden zag voor de door hem vastgestelde depressie stelt de commissie tegelijkertijd vast dat hij evenals de arts en de consulent van mening was dat het lijden door de fysieke achteruitgang werd bepaald.

Voorts begrijpt de commissie uit de bewoordingen van de onafhankelijk psychiater dat hij de depressie niet zodanig ernstig achtte dat patiënte daardoor niet meer wilsbekwaam geacht kon worden. Hieruit volgt naar het oordeel van de commissie dat de sombere stemming van patiënte niet van invloed is geweest op de vrijwilligheid en weloverwogenheid van haar verzoek. Het is de commissie duidelijk geworden dat het verzoek van patiënte werd ingegeven door de steeds verder lichamelijke achteruitgang en toenemende pijn.

De commissie is gezien het voorgaande dan ook van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van patiënte.

Overige Zorgvuldigheidseisen

Na het bestuderen van het dossier is de commissie tot de conclusie gekomen dat ook aan de overige zorgvuldigheidseisen is voldaan en dat die geen nadere motivering behoeven. De commissie van oordeel dat sprake was van uitzichtloos en ondraaglijk lijden en dat de arts patiënte voldoende heeft voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en over haar vooruitzichten. De arts is met patiënte tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin zij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënte heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2, eerste lid, WTL.