Oordeel 2019-13, zorgvuldig, specialist ouderengeneeskunde, dementie, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek

Cognitieve achteruitgang, traumatische herbelevingen

Ondraaglijk lijden op grond van cognitieve achteruitgang bij dementie, waarbij de traumatische oorlogsherinneringen steeds verder op de voorgrond traden. De arts en de consulent, specialist ouderengeneeskunde, hadden geen twijfel over de wilsbekwaamheid van patiënt.

Feiten en omstandigheden

Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:

a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven

Bij patiënt, een man van 80-90 jaar, werd naar aanleiding van klachten dertien jaar voor het overlijden mild cognitive impairment vastgesteld. Twee jaar voor het overlijden werd beginnende dementie, waarschijnlijk de ziekte van Alzheimer gediagnosticeerd.

In verband met de onhoudbare situatie thuis, en met name de overbelasting van zijn vrouw, werd patiënt een klein jaar later met een IBS opgenomen in een woonzorgcentrum. Kort daarna werd hij ontslagen naar een BOPZ-afdeling van een verpleeghuis.

Patiënt was al meer dan drie decennia onder (ambulante) psychiatrische behandeling, vanwege de gevolgen van traumatische oorlogsherinneringen en langer bestaande depressieve episodes. Een kleine anderhalf jaar voor het overlijden had zijn behandelend psychiater de behandeling overgedragen aan het verpleeghuis, omdat psychotherapeutische behandeling niet meer aansloeg door de toenemende cognitieve stoornissen van patiënt.

Een jaar voor het overlijden beëindigde de psychiater van de GGZ-instelling, waar patiënt ambulant onder behandeling was, zijn behandeling in verband met de definitieve opname van patiënt in het verpleeghuis.

In het verpleeghuis werd patiënt begeleid door een psycholoog die zeer regelmatig gesprekken met hem voerde. Genezing van zijn aandoeningen was niet mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard.

Het lijden van patiënt bestond uit toenemende cognitieve achteruitgang. Hij voelde een progressieve zwarte chaos in zijn achterhoofd. Patiënt, die altijd een intelligente man was geweest, wiens identiteit werd bepaald door zijn scherpe denken, het spelen met taal, het delen van kennis en de interactie met anderen, leed onder de teloorgang van deze vaardigheden. Hij leed onder zijn toenemende afhankelijkheid, verlies van regie over zijn leven, decorumverlies en de uitzichtloosheid van zijn situatie.

Zijn traumatische verleden leek steeds meer invloed te hebben op zijn huidige leven, hetgeen hij als een kwelling ervoer. Zo ondervond hij zijn verblijf op een gesloten afdeling als een herbeleving van zijn gevangenschap tijdens de oorlog. Patiënt vond zijn situatie niet menswaardig en wilde geen verdere ontluistering meemaken.

Patiënt ervoer zijn lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënt ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor patiënt aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënt voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.

b. Verzoek tot levensbeëindiging

Patiënt had eerder met de arts over euthanasie gesproken. Omdat de arts en het multidisciplinaire team van het verpleeghuis patiënt aanvankelijk niet consistent vonden ten aanzien van zijn verzoek, hadden de psycholoog en hij zeer regelmatig gesprekken over euthanasie met patiënt gevoerd. Ongeveer een maand voor het overlijden heeft patiënt de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht.

Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. Hij meende dat patiënt zich bewust was van de gevolgen van levensbeëindiging. De psycholoog concludeerde kort voor het overlijden dat patiënt consistent was in zijn wens en dat er geen sprake was van een depressieve stemming.

c. Consultatie

De arts had aanvankelijk een onafhankelijke SCEN-arts geraadpleegd. De SCEN-arts verwees de arts na een eerste kennisname van de casus naar een onafhankelijke SCEN-arts, tevens specialist ouderengeneeskunde.

De arts heeft vervolgens deze onafhankelijke SCEN-arts, tevens specialist ouderengeneeskunde, als consulent geraadpleegd. De consulent bezocht patiënt ongeveer anderhalve week voor de levensbeëindiging nadat zij door de arts over patiënt was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie.

De consulent gaf in haar verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënt. Zij meende dat patiënt met betrekking tot zijn euthanasiewens wilsbekwaam was. Patiënt kon zijn keuze kenbaar maken en begreep de relevante informatie met betrekking tot euthanasie. Hij wist wat zijn prognose was en realiseerde zich dat er geen behandelopties voorhanden waren. Hij was daarom ook in staat de gevolgen van zijn beslissing met betrekking tot levensbeëindiging te overzien.

Hoewel de consulent, tijdens haar gesprek met patiënt, merkte dat diens verhaallijnen door de cognitieve stoornissen soms door elkaar liepen, vond zij zijn verzoek om euthanasie weloverwogen. Er leek volgens de consulent geen sprake te zijn van stemmingsstoornissen. In haar verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënt tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

d. Uitvoering

De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

Beoordeling

De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.

Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft de patiënt voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over zijn vooruitzichten. De arts is met patiënt tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin hij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënt heeft gezien en schriftelijk haar oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.