Oordeel 2018-58, zorgvuldig, arts, dementie, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek, onafhankelijke arts geraadpleegd

Gelijktijdig euthanasieverzoek echtpaar

De huisarts kon het gelijktijdige euthanasieverzoek van het echtpaar niet honoreren, waarop zij zich tot de SLK wendden. Gelijktijdige uitvoering van euthanasie bij een echtpaar vergt van de arts, en ook van de consulent, extra behoedzaamheid waar het gaat om de beoordeling van elk verzoek.  Beiden kregen verschillende artsen toegewezen en deze artsen raadpleegden afzonderlijk SCEN-artsen.  Patiënte was dementerend. De arts, de geraadpleegde onafhankelijk psychiater en de consulent waren ervan overtuigd dat patiënte wilsbekwaam was ten aanzien van haar verzoek. De arts kon tot de overtuiging komen dat aan de overige zorgvuldigheidseisen was voldaan.

Feiten en omstandigheden

Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:

a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven

Patiënte, een vrouw van 80-90 jaar, werd ongeveer drie jaar voor het overlijden op basis van al langer bestaande klachten gediagnosticeerd met vasculaire dementie. In de loop der jaren was er sprake van een gestage achteruitgang van haar cognitieve vermogens. Genezing van dementie is niet mogelijk. De behandeling was uitsluitend palliatief van aard.

Het lijden van patiënte bestond uit cognitieve achteruitgang. Zij werd geconfronteerd met geheugenproblemen, apraxie, woordvindingsstoornissen en slaapproblemen. Patiënte voelde zich vaak onrustig, omdat zij moeite had mensen te herkennen en zichzelf uit te drukken. Bovendien viel zij regelmatig met verschillende ziekenhuisopnames en fracturen tot gevolg.

Gedurende lange tijd hield patiënte zich staande met behulp van haar (terminale) echtgenoot. Op een gegeven moment kon hij haar vrijwel niet meer bijstaan. Toen werd duidelijk dat een opname op een psychogeriatrische afdeling van een verpleeghuis onvermijdelijk was. Patiënte was zich bewust van de implicaties hiervan, omdat haar (reeds overleden) dementerende zus naar aanleiding van haar voortschrijdende ziekteproces ook op een gegeven moment werd opgenomen. Patiënte wilde beslist niet permanent in een zorginstelling worden verzorgd. De echtgenoten beschouwden hun beider situaties als een ernstige ontluistering.

Patiënte leed onder het controleverlies, de toenemende zorgafhankelijkheid en de uitzichtloosheid van haar situatie. Zij had de reële vrees alleen achter te blijven in een wereld waar zij zich continu onveilig voelde. Zij wilde samen met haar echtgenoot waardig sterven.

Patiënte ervoer haar lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënte ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor patiënte aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënte voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.

b. Verzoek tot levensbeëindiging

De echtgenoten hadden eerder met de huisarts over duo–euthanasie gesproken. De huisarts kon de onderling samenhangende verzoeken niet honoreren, omdat hij de casus omwille van verschillende redenen te complex vond. Daarna wendden de echtgenoten zich ongeveer tweeënhalve maand voor het overlijden tot de SLK. Beiden kregen verschillende artsen toegewezen om de casussen onafhankelijk van elkaar te beoordelen.

De arts heeft driemaal uitvoerig met patiënte over haar verzoek gesproken. Het eerste bezoek vond ongeveer twee maanden voor het overlijden plaats. Direct tijdens dit gesprek heeft patiënte de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Patiënte heeft haar verzoek in de twee daarop volgende gesprekken tegenover de arts herhaald.

Op verzoek van de arts vond ongeveer drie weken voor het overlijden een psychiatrische beoordeling van patiënte plaats. Hieruit volgde dat er geen behandelbare psychiatrische problemen waren die een beletsel vormden voor inwilliging van haar verzoek. Daarnaast bleek dat haar verzoek authentiek was en niet werd ingegeven door de wensen van haar echtgenoot. De bij het onderzoek betrokken onafhankelijk psychiater achtte patiënte wilsbekwaam ten aanzien van haar verzoek. De arts was ervan overtuigd dat patiënte wilsbekwaam was ten aanzien van haar verzoek. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.

c. Consultatie

De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts. De consulent bezocht patiënte ongeveer anderhalve week voor de levensbeëindiging nadat zij door de arts over patiënte was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie.

De consulent gaf in haar verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënte. De consulent was ervan overtuigd dat patiënte wilsbekwaam was ten aanzien van haar verzoek en dat haar verzoek vrijwillig en weloverwogen was genomen. In haar verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënte tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

d. Uitvoering

De arts heeft de hulp bij zelfdoding uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

Beoordeling

De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.

Met betrekking tot de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek, de uitzichtloosheid en ondraaglijkheid van het lijden en de raadpleging van een andere, onafhankelijke arts overweegt de commissie het volgende.

In het geval er bij een patiënt sprake is van beginnende dementie wordt van de arts gevraagd met extra behoedzaamheid na te gaan of aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen is voldaan, in het bijzonder de eis inzake de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek en het ondraaglijk lijden van patiënt. De commissie is op basis van alle door de arts overgelegde gegevens van oordeel dat de arts in het onderhavige geval de bedoelde extra behoedzaamheid heeft betracht. Bij deze patiënte met beginnende dementie twijfelde de arts niet aan haar wilsbekwaamheid en kon de arts ervan overtuigd zijn dat er bij patiënte sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek en ondraaglijk en uitzichtloos lijden.

De arts heeft ook een onafhankelijk psychiater geraadpleegd, die vanuit zijn kennisgebied zijn visie ten aanzien van de wilsbekwaamheid van patiënte ten aanzien van haar verzoek met argumenten heeft onderbouwd. De arts werd door de onafhankelijk psychiater bevestigd in zijn oordeel dat patiënte wilsbekwaam was.

In het geval partners gelijktijdig een verzoek tot uitvoering van euthanasie doen, moet vaststaan dat het verzoek van de ene partner niet is beïnvloed of is ingegeven door dat van de andere partner. Daarom moet komen vast te staan dat elk van beide verzoeken vrijwillig en weloverwogen is gedaan. Dit vergt van de arts, en ook van de consulent, extra behoedzaamheid waar het gaat om de beoordeling van elk verzoek.

Indien een arts besluit of, zoals in dit geval, twee verschillende artsen besluiten om in te gaan op de euthanasieverzoeken van twee partners, verdient het volgens de commissie sterk de voorkeur dat de artsen elk een consulent raadplegen die beoordeelt of aan de zorgvuldigheidseisen is voldaan. Deze werkwijze waarborgt dat elk verzoek afzonderlijk wordt beoordeeld en alle schijn van niet-onafhankelijkheid bij de beoordeling wordt voorkomen. In een dergelijke situatie moeten de beide consulenten zich ervan vergewissen, dat er geen oneigenlijk druk bestaat van de ene partner op het verzoek van de andere partner.

Wat dit laatste aangaat, is de commissie uit het verslag van de consulent gebleken dat patiënte haar verzoek vrijwillig heeft gedaan en dat zij op geen enkele wijze druk heeft ervaren, ook niet van haar partner. De commissie stelt verder vast, geheel in lijn met haar hierboven weergegeven opvatting, dat bij deze twee gelijktijdige verzoeken om uitvoering van euthanasie van twee partners het verzoek van patiënte is beoordeeld door een consulent die niet was betrokken bij het verzoek van haar partner.

Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënte en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft de patiënte voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over haar vooruitzichten. De arts is met patiënte tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin zij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënte heeft gezien en schriftelijk haar oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de hulp bij zelfdoding medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.

Bekijk het oordeel van de echtgenoot