Oordeel 2022-026, zorgvuldig, NVO-melding, dementie, vrijwillig en weloverwogen verzoek, ondraaglijk en uitzichtloos lijden, onafhankelijke arts geraadpleegd.

Ondraaglijk lijden op grond van cognitieve achteruitgang bij dementie. De arts, de consulent en geraadpleegde klinisch geriater achtten de man wilsbekwaam.

In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.

Bij een man, tussen de zestig en de zeventig jaar oud, was sinds drie jaar voor het overlijden sprake van een dementieel beeld. Ongeveer anderhalf jaar voor het overlijden maakte de man een TIA door waarna de cognitie verder verslechterde. Een jaar voor het overlijden werd uiteindelijk de diagnose de ziekte van Alzheimer gesteld.

Het lijden van de man bestond uit cognitieve achteruitgang, zoals geheugenverlies, apraxie en verlies van overzicht, concentratie en van besef van tijd. De man kon steeds minder goed alledaagse dingen zelfstandig ondernemen en hij was met regelmaat spullen kwijt waar hij vervolgens wezenloos naar aan het zoeken was. Hierdoor werd hij steeds meer afhankelijk van anderen en dat vond de man verschrikkelijk; hij schaamde zich daarvoor. Ook werd het steeds moeilijker voor hem om een gesprek te volgen en te voeren en zijn leefwereld werd daarom steeds kleiner.

Hij wist dat verdere cognitieve achteruitgang in het verschiet lag en had grote angst zichzelf en zijn waardigheid verder te verliezen. Hij had dit bij een naaste met een dementieel beeld zien gebeuren en dat wilde hij voor zichzelf absoluut voorkomen. De man leed onder het verlies van autonomie en eigenwaarde, maar ook onder het reële vooruitzicht van verdere cognitieve achteruitgang. Hij vreesde daarbij verdergaande ontluistering. De man ervoer zijn lijden als ondraaglijk.

De man had eerder met de huisarts over euthanasie gesproken. Zij verrichtte om haar moverende redenen geen euthanasie. Hierop wendde de man zich tot Expertisecentrum Euthanasie (hierna: EE). De arts heeft drie keer met de man gesproken. Direct tijdens het eerste bezoek, bijna twee maanden voor het overlijden, verzocht de man direct om uitvoering van de levensbeëindiging.

Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. Hij stelde vast dat het verzoek van de man zeer consistent was. Ook toen zijn geestkracht en taalvermogen afnamen bleef hij duidelijk overtuigd. De man besefte maar al te goed dat hij veel tijd van leven weggaf bij euthanasie. Zekerheidshalve raadpleegde de arts een maand voor het overlijden een klinisch geriater ter beoordeling van de wilsbekwaamheid van de man. De klinisch geriater concludeerde dat de man een weloverwogen verzoek tot euthanasie had. Hoewel het moeilijk was voor de man om taalkundig goed en vlot te vertellen, kon hij zijn verzoek voldoende duidelijk onderbouwen. Hij achtte de man wilsbekwaam ten aanzien van zijn verzoek. Deze conclusie werd tevens door de consulent bevestigd. Zij had geen twijfel over de wilsbekwaamheid van de man ten aanzien van zijn verzoek.

De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor de man ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de man aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts de man voldoende had voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten. De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent. Zij bezocht de man elf dagen voor het overlijden en kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.

De arts voerde de euthanasie vervolgens uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.

In het geval er bij een patiënt sprake is van dementie wordt van de arts gevraagd met extra behoedzaamheid na te gaan of aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen is voldaan, in het bijzonder de eis inzake de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek en het ondraaglijk lijden van de patiënt. Naarmate het ziekteproces bij patiënten met dementie voortschrijdt, neemt de wilsbekwaamheid van de patiënt af. Na verloop van tijd kan de patiënt volledig wilsonbekwaam worden.

Als een patiënt met dementie nog wilsbekwaam is ten aanzien van zijn euthanasieverzoek zal in het algemeen met de reguliere consultatieprocedure kunnen worden volstaan. Nodig is dan wel dat de diagnose dementie lege artis is gesteld. Bij twijfel over de wilsbekwaamheid van de patiënt ligt het voor de hand dat de arts specifiek daarover advies van een deskundige collega vraagt. (EuthanasieCode 2018, herzien versie 2020, pagina 46 en 47).

De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.