Oordeel 2019-84, zorgvuldig, psychiater, psychiatrische aandoening, vrijwillig en weloverwogen verzoek

Uitstel euthanasietraject door uitgeoefende druk van familie

Patiënte die aan een psychiatrische stoornis leed, onderbrak het euthanasietraject bij Expertisecentrum Euthanasie (EE) tijdelijk vanwege uitgeoefende druk door familieleden. De arts had gedurende twee jaar in totaal negen gesprekken met patiënte. Haar wens tot levensbeëindiging was gedurende het traject nimmer naar de achtergrond verdwenen.

Feiten en omstandigheden

Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:

a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven

Patiënte, een vrouw van 30-40 jaar, leed al een lange tijd aan een chronische posttraumatische stressstoornis in verband met traumatische ervaringen tijdens haar jeugd, in combinatie met een persoonlijkheidsstoornis en een obsessief compulsieve stoornis. Ondanks een veelheid aan behandelingen, waaronder ambulante en klinische behandeling met ondersteunende gesprekken, psychotherapie, EMDR en allerlei psychofarmaca, ontstond geen verbetering.

Het lijden van patiënte bestond uit het onvermogen om prikkels te verdragen, rust te vinden en stabiliteit te ervaren. Zij dissocieerde geregeld wanneer de gedachten aan de traumatische gebeurtenissen weer op de voorgrond traden. Ook in de thuissituatie ervoer zij paniekklachten. Uit onmacht wandelde zij daarom elke dag urenlang. Patiënte leed onder de onmacht, de sociale isolatie en de uitzichtloosheid van de situatie. De lijdensdruk was dusdanig dat zij verschillende malen had geprobeerd zichzelf van het leven te beroven.

Patiënte ervoer haar lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënte ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Op verzoek van de arts werd ongeveer anderhalf jaar voor het overlijden een onafhankelijk psychiater geraadpleegd.

Deze psychiater concludeerde dat er nog behandelmogelijkheden waren maar dat patiënte door onvermogen daarvoor niet gemotiveerd was. Nadat het euthanasietraject was uitgesteld, heeft de onafhankelijk psychiater ongeveer een maand voor de levensbeëindiging patiënte opnieuw gezien. De psychiater bleef bij zijn eerdere conclusies.

Er waren geen voor patiënte aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënte voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.

b. Verzoek tot levensbeëindiging

Patiënte had eerder met haar huisarts en behandelend psychiater over euthanasie gesproken. Beiden wilden het verzoek om levensbeëindiging niet honoreren omdat zij dit te complex vonden. Om die reden wendde patiënte zich twee jaar voor haar overlijden voor de eerste keer tot Expertisecentrum Euthanasie (EE).

Er vonden toen verschillende gesprekken tussen patiënte en de arts plaats. De euthanasieprocedure werd na de raadpleging van een onafhankelijke psychiater en de eerste consulent tijdelijk onderbroken op verzoek van patiënte in verband met door haar familieleden uitgeoefende druk. Nadat de familieleden weer op de achtergrond waren getreden, benaderde patiënte EE ongeveer zeven maanden voor haar overlijden voor de tweede keer.

Opnieuw volgden er verschillende gesprekken. In totaal heeft de arts negen keer met patiënte gesproken. Patiënte benadrukte telkens de daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging te wensen.

Volgens bovengenoemde onafhankelijk psychiater was patiënte wilsbekwaam ten aanzien van haar verzoek om levensbeëindiging. Het verzoek om levensbeëindiging was nimmer naar de achtergrond verdwenen al was de euthanasieprocedure tijdelijk onderbroken. Op basis van de gesprekken en de onderzoeken was de arts ervan overtuigd dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek om levensbeëindiging.

c. Consultatie

Gedurende de procedure heeft de arts twee verschillende onafhankelijke SCEN-artsen als consulent geraadpleegd.

De eerste consulent, tevens specialist ouderengeneeskunde, bezocht patiënte ongeveer anderhalf jaar voor de levensbeëindiging, nadat hij over haar situatie was geïnformeerd en de beschikking had verkregen over de relevante medische documentatie. In het consultatieverslag nam de eerste consulent een samenvatting op van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënte. In het verslag kwam de eerste consulent mede op basis van het gesprek met patiënte tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

De tweede consulent bezocht patiënte ongeveer drie weken voor haar overlijden nadat hij over haar situatie was geïnformeerd en de beschikking had verkregen over de relevante medische documentatie. In het consultatieverslag nam de tweede consulent een samenvatting op van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënte. In het verslag kwam de tweede consulent mede op basis van het gesprek met patiënte tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

d. Uitvoering

De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

Beoordeling

De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.

De commissie overweegt dat wanneer een verzoek om levensbeëindiging in overwegende mate voortkomt uit lijden als gevolg van een psychiatrische aandoening van de arts wordt gevraagd met grote behoedzaamheid te handelen. De behoedzaamheid betreft met name de wettelijke zorgvuldigheidseisen met betrekking tot de vrijwilligheid en de weloverwogenheid van het verzoek om levensbeëindiging, de uitzichtloosheid van het lijden en het ontbreken van een redelijke andere oplossing. In deze gevallen is de inbreng van specifieke deskundigheid van een onafhankelijke deskundige of een SCEN-arts met bijzondere expertise noodzakelijk.

Op basis van alle overgelegde gegevens is de commissie van oordeel dat de arts in het onderhavige geval met grote behoedzaamheid heeft gehandeld, onder meer omdat de arts een onafhankelijke psychiater heeft geraadpleegd, die concludeerde dat patiënte wilsbekwaam was ten aanzien van het verzoek om levensbeëindiging, er sprake was van uitzichtloos lijden en er geen redelijke behandelmogelijkheden meer waren.

Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënte en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft de patiënte voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over haar vooruitzichten. De arts is met patiënte tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin zij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënte heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.