Oordeel 2018-31, zorgvuldig, psychiater, psychiatrische aandoening, geen redelijke andere oplossing

Grote behoedzaamheid vereist, onafhankelijk psychiater geraadpleegd

Patiënt kampte gedurende een groot deel van zijn leven met psychiatrische problematiek. Er was onder andere sprake van een persisterende depressieve stoornis en een angststoornis.  De arts, reeds jaren de behandelend psychiater van patiënt, constateerde dat er na vele en intensieve psychiatrische behandelingen, welke geen structurele verbetering hadden opgeleverd, geen redelijke behandelalternatieven voor patiënt meer waren. Ook de door de arts geraadpleegde onafhankelijk psychiater bevestigde dat de kans dat langere, intensievere behandelingen verbetering zouden geven in de situatie van patiënt gering was. Hiermee was het ondraaglijk lijden van patiënt uitzichtloos geworden. De arts werd door de consulent bevestigd in het oordeel dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

Feiten en omstandigheden

Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:

a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven

Bij patiënt, een man van 50-60 jaar, was sprake van psychiatrische- en verslavingsproblematiek sinds zijn late adolescentie. Hij kampte met een persisterende depressieve stoornis en sociale angststoornissen. Tevens was er sprake van een persoonlijkheidsstoornis met vermijdende en afhankelijke trekken, beperkte frustratie tolerantie en moeite om boosheid te beheersen.

Sinds zijn adolescentie was er sprake van een wisselende doodwens. Patiënt had eerder een aantal pogingen gedaan om zijn leven te beëindigen. Patiënt onderging meerdere medicamenteuze en niet-medicamenteuze behandelingen, waaronder Electro Convulsie Therapie (ECT), zonder blijvend resultaat. De klachten bleken resistent tegen therapeutische en medicamenteuze behandelingen uit de multidisciplinaire richtlijnen. Patiënt kampte tevens met cerebrale beschadiging na ECT. De ziektegeschiedenis vermeldde voorts multiple epifysaire dysplasie en beiderzijds kunstheupen.
Genezing was niet meer mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard.

Het lijden van patiënt bestond uit chronische somberheidsklachten, zich nergens mee verbonden voelen, chronische pijnklachten en beperkte mobiliteit. Patiënt bleef hangen in de somberheid en negatieve gedachtes. Hij miste al vele jaren een gevoel van motivatie. Het lukte hem niet zich ergens toe te zetten. Het niet kunnen leggen van contacten met andere mensen droeg bij aan zijn ondraaglijk lijden.

Patiënt leed onder de uitzichtloosheid van zijn situatie en het gebrek aan perspectief op verbetering. Iedere dag was een worsteling. Hij verbleef merendeel van de tijd in bed, omdat de energie en wil hem ontbrak om ergens anders te zijn. Patiënt ervoer elke dag als een dag teveel. Patiënt ervoer zijn lijden als ondraaglijk.

Op verzoek van de arts heeft een onafhankelijk psychiater patiënt ongeveer twee maanden voor het overlijden onderzocht. De onafhankelijk psychiater stelde dat de kans dat langere, intensievere psychologische behandelingen een significante en aanhoudende verbetering zou geven, gering was.
De arts was, nadat patiënt jarenlang medicamenteuze en therapeutische behandelingen en ook de laatste door de arts geadviseerde behandelmogelijkheden had ondergaan, ervan overtuigd dat er geen reële behandelmogelijkheden meer waren.

De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënt ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor patiënt aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten.
Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënt voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.

b. Verzoek tot levensbeëindiging

Patiënt had sinds vier jaar voor het overlijden een duidelijke euthanasiewens. De arts zag destijds nog een aantal behandelmogelijkheden vanuit het depressieprotocol, mede omdat destijds de depressieve klachten sterk waren toegenomen bij patiënt naast de altijd al bestaande angstklachten. Patiënt had volledig meegewerkt met de behandelopties die de arts had voorgesteld.

Sinds een klein jaar voor het overlijden was er een aanhoudende en consistente wens tot euthanasie. Ongeveer negen maanden voor het overlijden heeft patiënt de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Patiënt heeft zijn euthanasieverzoek hierna consequent geuit.

Voornoemde onafhankelijk psychiater stelde dat het bewustzijn van patiënt helder was en dat hij in staat was tot consistente besluitvorming. Volgens de arts begreep patiënt de wettelijke kaders rondom zijn euthanasieverzoek en kon hij de gevolgen van zijn besluitvorming goed op waarde schatten.
Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.

c. Consultatie

De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts, tevens specialist ouderengeneeskunde. De consulent bezocht patiënt elf dagen voor de levensbeëindiging nadat zij door de arts over patiënt was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie.

De consulent gaf in haar verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënt. Volgens de consulent overzag patiënt de consequenties van zijn euthanasieverzoek. In haar verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënt tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

d. Uitvoering

De arts heeft de combinatie van hulp bij zelfdoding en levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

Beoordeling

De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.

Ten aanzien van de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek en de uitzichtloosheid en de ondraaglijkheid van het lijden overweegt de commissie als volgt.

De commissie overweegt dat er in het geval van een psychiatrische aandoening met grote behoedzaamheid moet worden omgegaan met een verzoek tot euthanasie. Naar het oordeel van de commissie heeft de arts dat in de onderhavige casus ook gedaan. De arts, reeds negen jaar de behandelend psychiater van patiënt, heeft, naast de onafhankelijke SCEN-arts, een onafhankelijke psychiater geconsulteerd. Door de onafhankelijke psychiater werd de arts bevestigd in het oordeel dat na een lange periode van vele en intensieve psychiatrische behandelingen zonder structurele verbetering geconcludeerd mocht worden dat er voor patiënt geen reële alternatieven meer waren en dat het ondraaglijk lijden daarmee uitzichtloos was en dat patiënt het verzoek vrijwillig en weloverwogen had gedaan. De arts werd door de consulent bevestigd in het oordeel dat aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen werd voldaan.

Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft de patiënt voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over zijn vooruitzichten. De arts is met patiënt tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin hij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënt heeft gezien en schriftelijk haar oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de combinatie van hulp bij zelfdoding en levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.