Oordeel 2021-122, zorgvuldig, NVO-melding, combinatie van aandoeningen, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek, onafhankelijke arts geraadpleegd.

Huisarts begon te twijfelen aan de ondraaglijkheid van het lijden nadat de patiente opveerde door de vreugde die zij beleefde aan het afscheid nemen van dierbaren. Hierop nam de arts van Expertisecentrum Euthanasie het verzoek over en gaf gemotiveerd aan dat ondraaglijk lijden samen kan gaan met een moment van genieten.

In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.

Bij een vrouw, ouder dan negentig jaar, was sinds geruime tijd voor het overlijden sprake van evenwichtsstoornissen en polyneuropathie. Dit is een neurologische stoornis als gevolg van zenuwbeschadigingen, waardoor bij de vrouw sprake was van verminderde kracht, proprioceptie in de armen en benen, coördinatieproblemen en een verminderde functie van het evenwichtsorgaan. In de laatste jaren voor het overlijden had de vrouw tevens enkele TIA’s (tijdelijke afsluiting van een bloedvat in de hersenen) doorgemaakt. Daarnaast was sprake van slechtziendheid, slechthorendheid, slikstoornissen, verminderde eetlust, incontinentie voor urine en cognitieve achteruitgang.

Ruim drie maanden voor het overlijden was de vrouw gevallen; mogelijk door een klein CVA (hersenbloeding). Als gevolg daarvan had zij blijvende uitvalsverschijnselen en werd haar evenwichtsgevoel nog slechter. Tevens was sprake van apraxie en agnosie (onvermogen om beelden, geluiden en dergelijke nog te herkennen via de zintuigen). Hierdoor kon de vrouw alledaagse dingen, zoals het bedienen van haar telefoon, of het zetten van een kopje thee niet meer zelfstandig uitvoeren.

Door deze plotselinge achteruitgang werd de vrouw volledig afhankelijk van anderen. Voor de vrouw, die tot hoge leeftijd zelfstandig was geweest, was deze afhankelijkheid een gruwel. De vrouw kwam niet meer buiten, kon slechts in huis met hulp van een rollator kleine stukjes lopen, maar zij was voortdurend bang om te vallen. Zij bracht haar dagen voornamelijk zittend door en miste betekenisvolle contacten. Ook activiteiten die haar voorheen afleiding boden, zoals lezen of tv kijken, kon zij niet meer uitoefenen.

De fysieke en cognitieve achteruitgang vergde emotioneel veel van haar. De vrouw verloor steeds meer de grip op haar leven en dat kon zij niet accepteren. Zij leed onder het verlies van autonomie, de ontluistering van haar situatie en het gebrek aan perspectief. De vrouw ervoer haar lijden als ondraaglijk.

De vrouw had regelmatig met de huisarts over euthanasie gesproken. Vlak na haar val enkele maanden voor het overlijden had zij de huisarts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. De huisarts was bereid aan haar verzoek te voldoen en raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent, die de vrouw drie maanden voor het overlijden bezocht. Hij concludeerde dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.

De vrouw begon vervolgens met het nemen van afscheid van haar dierbaren. Daarbij veerde de vrouw op en genoot van deze aandacht en contactmomenten. Dit zorgde ervoor dat de huisarts twijfels kreeg over de ondraaglijkheid van het lijden van de vrouw. Zij besloot vervolgens niet tot uitvoering over te gaan en verwees de vrouw naar Expertisecentrum Euthanasie. De arts heeft twee keer met de vrouw gesproken. Direct tijdens het eerste gesprek circa anderhalve maand voor het overlijden verzocht de vrouw direct om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging. Zij persisteerde in dat verzoek.

De arts concludeerde dat sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De vrouw kon op duidelijke wijze uitleggen waarom zij haar verzoek deed en begreep de consequenties van haar verzoek.

De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor de vrouw ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Door de fysieke en geestelijke achteruitgang was de vrouw in een voor haar ontluisterende situatie terecht gekomen. De arts motiveerde dat het een vaker voorkomend misverstand is dat ondraaglijk lijden geen enkele ruimte zou laten voor een moment van vreugde, zoals het genieten van de aanwezigheid van dierbaren. Deze momenten kunnen er wel zijn, zeker als er opluchting is dat het einde van het lijden in zicht is en doen niets af aan de ervaren ondraaglijkheid van het lijden.

Er waren geen voor de vrouw aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts de vrouw voldoende had voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.

De arts raadpleegde vervolgens dezelfde consulent die de vrouw op verzoek van de huisarts reeds had bezocht. Hij bezocht de vrouw ongeveer een maand voor het overlijden opnieuw. In aanvulling op het eerdere verslag stelde hij vast dat de situatie van de vrouw verder was verslechterd. De consulent kwam opnieuw tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.

De arts voerde de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.

De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.