Oordeel 2020-72, zorgvuldig, NVO-melding, kanker, zorgvuldigheidseisen algemeen

Patiënt met uitgezaaide prostaatkanker, snelle achteruitgang, uitvoering euthanasie op zelfde dag als bezoek consulent.

In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.

Bij een man, tussen de 60 en 70 jaar oud, werd twaalf jaar voor het overlijden prostaatkanker vastgesteld. Ondanks een operatie waarbij de prostaat werd verwijderd werden nog geen jaar later uitzaaiingen in de botten geconstateerd. In de jaren daarna onderging de man nog chemotherapie, hormoontherapie en bestraling ter bestrijding hiervan, maar uiteindelijk werden er steeds meer uitzaaiingen in de botten, maar ook in de longen geconstateerd. Sinds anderhalve maand voor het overlijden was ook sprake van gevoelsstoornissen in de linker gelaatshelft door botuitzaaiingen in de schedelbasis. Genezing was niet meer mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard.

In de weken voor het overlijden verslechterde de situatie van de man snel. Het lijden bestond uit ernstige vermoeidheid, benauwdheid en pijn in zijn rug, nek, oog en borstkas die ook met medicatie niet volledig onder controle was. De man kon niet meer eten en nog maar een beetje drinken waardoor hij verder verzwakte. Door het verstoorde gevoel in zijn gezicht, tong en pharynx (het gebied tussen de mond en de slokdarm) had hij continu het gevoel bijna te stikken, hoewel dit feitelijk niet zo was. De man raakte bedlegerig en werd volledig afhankelijk van anderen. Hij leed onder het verlies van autonomie en het gebrek aan perspectief. De man ervoer zijn lijden als ondraaglijk.

De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor de man ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de man aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts en de specialist de man voldoende hadden voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.

De man had geregeld met de arts over euthanasie gesproken. Twee dagen voor het overlijden heeft de man de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent. Deze bezocht de man op de dag van het overlijden en kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

Gelet op de snelle achteruitgang van de man voerde de arts nog diezelfde dag de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.