Oordeel 2019-120, zorgvuldig, huisarts, dementie, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek

Cognitieve achteruitgang, geen twijfel wilsbekwaamheid

Ondraaglijk lijden op grond van cognitieve achteruitgang bij de ziekte van Alzheimer. De arts, de consulent en geraadpleegde onafhankelijk klinisch geriater, hadden geen twijfel over de wilsbekwaamheid van patiënte.

Feiten en omstandigheden

Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:

a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven

Bij patiënte, een vrouw van 60-70 jaar, werd zeven jaar voor het overlijden de ziekte van Alzheimer vastgesteld. Genezing was niet mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard.

Het lijden van patiënte bestond uit de almaar toenemende afhankelijkheid van anderen. Zij had bij vrijwel alle ADL-handelingen hulp nodig. Daarbij had zij in toenemende mate woordvindstoornissen. Zij leed onder het vooruitzicht dat haar afhankelijkheid, als gevolge van haar voortschrijdende ziekte, alleen maar verder zou toenemen. Vooruitzichten dat zij in een verpleeghuis zou eindigen of haar naasten niet meer zou herkennen, hetgeen zij bij haar familie had waargenomen, beangstigden haar.

Patiënte ervoer haar lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënte ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor patiënte aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënte voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.

b. Verzoek tot levensbeëindiging

Patiënte had eerder met de arts over euthanasie gesproken. Ongeveer een maand voor het overlijden heeft patiënte de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. De arts raadpleegde een onafhankelijk klinisch geriater, die patiënte drie weken voor het overlijden onderzocht en concludeerde dat zij, ondanks haar woordvindstoornissen, wilsbekwaam was. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.

c. Consultatie

De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts. De consulent bezocht patiënte elf dagen voor de levensbeëindiging nadat zij door de arts over patiënte was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie. De consulent gaf in haar verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënte.

Uit haar verslag bleek dat patiënte met korte, deels onvolledige, zinnen duidelijk haar wil wist te uiten. Zij concludeerde dat patiënte wist wat haar verzoek inhield en dat het moment van uitvoering voor haar was aangebroken. Zij achtte patiënte eveneens wilsbekwaam ten aanzien van haar verzoek. In haar verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënte tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

d. Uitvoering

De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

Beoordeling

De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.

De commissie overweegt dat in het geval er bij een patiënt sprake is van beginnende dementie van de arts wordt gevraagd met extra behoedzaamheid na te gaan of aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen is voldaan, in het bijzonder de eis inzake de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek en het ondraaglijk lijden van patiënt.

De commissie is op basis van alle door de arts overgelegde gegevens van oordeel dat de arts in het onderhavige geval de bedoelde extra behoedzaamheid heeft betracht. Bij deze patiënte met beginnende dementie twijfelde de arts niet aan haarwilsbekwaamheid en was de arts ervan overtuigd dat er bij patiënte sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek en ondraaglijk en uitzichtloos lijden.

De arts heeft naast de onafhankelijke consulent ook een onafhankelijke deskundige geraadpleegd, die vanuit zijn kennisgebied zijn visie ten aanzien van (onder meer) de wilsbekwaamheid van patiënt ten aanzien van zijn verzoek (en het lijden) met argumenten heeft onderbouwd. De arts werd door de onafhankelijke deskundige tevens bevestigd in het oordeel dat aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen was voldaan.

Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënte en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft de patiënte voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over haar vooruitzichten. De arts is met patiënte tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin zij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënte heeft gezien en schriftelijk haar oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.