Oordeel 2019-46, zorgvuldig, specialist ouderengeneeskunde, psychiatrische aandoeningen, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek, geen redelijke andere oplossing

Chronische depressies, orgaandonatie

Patiënt leed aan chronische depressies. Patiënt wilde graag zijn organen doneren. Uitvoering van de euthanasie vond daarom plaats in een ziekenhuis.

Feiten en omstandigheden

Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:

a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven

Bij patiënt, een man van 50-60 jaar, werd meer dan twintig jaar voor het overlijden een depressieve stemmingsstoornis met sociale angst en agorafobie vastgesteld. Er waren bij patiënt in de eerste jaren na de diagnosestelling uitgebreide medicamenteuze en psychotherapeutische behandelingen volgens protocol ingezet zonder noemenswaardig resultaat. Er volgde een periode van omstreeks tien jaar zonder behandeling waarin patiënt zich voortsleepte.

Ruim drie jaar voor het overlijden kon hij niet meer vooruit. Hij werd opgenomen en onderging opnieuw alle mogelijke behandelingen. Als laatste behandelmogelijkheid werden in totaal 20 ECT-sessies uitgevoerd met als gevolg duizeligheid en geheugenklachten zonder verbetering van stemming. Patiënt was meermaals opgenomen geweest en werd verder ambulant behandeld. Hij had aan alle voorgestelde therapieën meegewerkt. Geen van de behandelingen gaf een bevredigende uitkomst. Genezing was niet meer mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard.

Het lijden van patiënt werd gevormd door chronisch recidiverende en therapieresistente depressies. Hij leed onder een dagelijks aanwezige forse somberheid. Hij was snel geagiteerd en vergeetachtig. Het ontbreken van enig plezier en interesse in het leven in combinatie met de voortdurende angst en af en toe paniekaanvallen en zelfs een psychose, maakten dat het lijden voor deze man met een vriendelijke, introverte persoonlijkheid, onacceptabel was. Hij was bang de controle te verliezen over zichzelf, agressief te worden en anderen iets aan te doen. Hij zonderde zich dan af en dat leidde tot eenzaamheid. Patiënt gleed steeds verder af in zijn depressies waardoor de kans op verbetering alleen maar afnam. Het leven op deze manier was voor hem een worsteling.

Patiënt ervoer zijn lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënt ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. De arts raadpleegde ruim anderhalve maand voor het overlijden een onafhankelijk psychiater om de uitzichtloosheid van het lijden en eventuele behandelmogelijkheden te beoordelen.

Deze psychiater stelde vast dat patiënt het hele depressieprotocol had doorlopen zonder resultaat. Hij stelde nog een off-label medicament voor, waarop patiënt aangaf dat hem meerdere keren beloftes waren gedaan bij eerdere therapieën maar dat hij, na een korte opleving telkens weer een terugval en teleurstelling te verwerken kreeg. Hij wilde geen proefbehandeling meer proberen omdat de kans op verbetering nihil was.

Er waren geen voor patiënt aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten.
Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënt voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.

b. Verzoek tot levensbeëindiging

Patiënt had eerder met de behandelend huisarts en psychiater over euthanasie gesproken. Deze vonden het verzoek te complex maar werkten wel mee aan de verwijzing naar de SLK. Patiënt wendde zich tot de SLK.

Ruim drie maanden voor het overlijden heeft patiënt de arts voor het eerst gesproken en meteen om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. De arts sprak zevenmaal met patiënt.

De door de arts geraadpleegde onafhankelijke psychiater stelde vast dat patiënt goed op de hoogte was van de gevolgen van zijn verzoek. Hij had er goed over nagedacht, had een poging gewaagd om te stoppen met eten en drinken en wilde zelfs zijn organen voor transplantatie afstaan. Zijn verzoek was gebaseerd op lijden door depressies maar hij had aan alle behandelingen meegewerkt en geen manipulatief gedrag vertoond.

De arts, de onafhankelijk psychiater en de consulent waren overtuigd van de wilsbekwaamheid van patiënt. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.

c. Consultatie

De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts. De consulent bezocht patiënt omstreeks drie weken voor de levensbeëindiging nadat hij door de arts over patiënt was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie. De consulent gaf in zijn verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënt.  

De consulent vond patiënt goed op de hoogte van zijn situatie en zijn geheugen was grotendeels intact. Het lijden was zichtbaar ondraaglijk. In zijn verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënt tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

d. Uitvoering

De uitvoering van de levensbeëindiging vond plaats in een ziekenhuis, omdat patiënt zijn organen wilde doneren.

De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

Beoordeling

De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.

De commissie overweegt dat een arts in het geval een euthanasieverzoek voortkomt uit lijden als gevolg van een psychiatrische aandoening met grote behoedzaamheid dient te handelen. Deze behoedzaamheid betreft vooral de zorgvuldigheidseisen inzake de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek, de uitzichtloosheid van het lijden en het ontbreken van een redelijke andere oplossing. De inbreng van specifieke deskundigheid van een onafhankelijke psychiater of een SCEN-arts tevens psychiater is in deze gevallen noodzakelijk.

De commissie is op basis van alle door de arts overgelegde gegevens van oordeel dat de arts in het onderhavige geval met grote behoedzaamheid heeft gehandeld, onder meer doordat deze een onafhankelijke psychiater heeft geraadpleegd, die concludeerde dat patiënt wilsbekwaam was ten aanzien van het euthanasieverzoek en dat er sprake was van uitzichtloos lijden. Het door de onafhankelijke psychiater voorgestelde off-label medicament zag patiënt niet meer als reële behandelmogelijkheid. Voor de commissie is hiermee komen vast te staan dat de arts met patiënt tot de overtuiging heeft kunnen komen dat er voor de situatie waarin hij zich bevond geen redelijke andere oplossing was.

Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft de patiënt voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over zijn vooruitzichten. De arts is met patiënt tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin hij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënt heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.