Oordeel 2021-123, zorgvuldig, NVO-melding, hart- en vaataandoening, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek, onafhankelijke arts geraadpleegd.

De patiënt leed ondraaglijk op grond van een cavernoom (een zeldzame vaatmisvorming). De arts, de consulent en de geraadpleegde psychiater achtten de patiënt wilsbekwaam ten aanzien van zijn verzoek.

In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.

Bij een man, tussen de dertig en veertig jaar oud, werd achttien jaar voor het overlijden een cavernoom in de hersenstam vastgesteld. Dit betreft een zeldzame vaatmisvorming die bestaat uit een kluwen van kleinere abnormale vaatjes, in de hersenen of het ruggenmerg, soms met verkalkingen en bindweefsel erin waaruit bloed kan lekken via de abnormaal dunne vaatwand. De man onderging meerdere behandelingen waaronder de plaatsing van een diepe hersenstimulator. Ongeveer een jaar voor het overlijden maakte de man een bloeding door uit het cavernoom, waarna hij drie maanden klinisch moest revalideren.

Ruim vijf maanden voor het overlijden was sprake van een nieuwe bloeding uit het cavernoom. Hierna onderging de man een operatieve ingreep. Door deze ingreep was de man doof geworden, kon hij zijn oogleden niet meer openhouden waardoor hij functioneel blind geworden was, had hij spraak- en slikstoornissen en was er sprake van dystonie (bewegingsstoornis die gepaard gaat met onwillekeurige spiersamentrekkingen). Hierdoor kon de man niet meer eten en kreeg hij voeding via een maagsonde en was hij immobiel geworden. Opnieuw onderging de man een langdurig revalidatietraject, zonder het gewenste resultaat. Ongeveer twee maanden voor het overlijden openbaarden zich nieuwe symptomen, te weten episodes met bewustzijnsdaling en hyperthermie (verhoogde lichaamstemperatuur). Genezing was niet meer mogelijk.

De man was tot de bloeding een jaar voor het overlijden zeer actief en sportief geweest. Dit was volledig weggevallen en daarnaast wij hij volledig zorgafhankelijk geworden. De man was niet meer de persoon die hij was geweest en die hij wilde zijn voor zijn naasten. Dit vergde emotioneel veel van hem. Daarnaast had hij de reële angst voor nieuwe bloedingen met verdergaande functionele beperkingen tot gevolg. De man ervoer zijn lijden als ondraaglijk.

De man had eerder met de arts, zijnde de behandelend neuroloog, over euthanasie gesproken. Drie weken voor het overlijden heeft de man de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. De communicatie verliep via een app, waarin gesproken taal werd omgezet naar tekst die de man kon lezen en waarna hij antwoord kon geven. De arts constateerde dat de communicatie op deze manier zeer wel mogelijk was. Daarbij waren de cognitieve functies van de man niet aangedaan, toonde de man een goed ziektebesef en –inzicht en kon hij zijn verzoek goed onderbouwen. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.

Gelet op de complexiteit van de casus had de arts nog een psychiater geraadpleegd, die de man negen dagen voor het overlijden had bezocht. Hij concludeerde dat er geen sprake was van een depressie of een ander psychiatrisch toestandsbeeld. De psychiater achtte de man wilsbekwaam ten aanzien van zijn verzoek.

De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor de man ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor de man aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. De arts had daarvoor nog overleg gehad met een gerenommeerd collega neuroloog (professor) die niet betrokken was geweest bij de casus. Hij bevestigde de arts in zijn conclusie dat er geen behandelalternatieven meer waren. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts de man voldoende had voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.

De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent. Hij bezocht de man acht dagen voor het overlijden en kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan. Hij stelde daarbij vast dat de man zich ondanks de moeizame communicatie coherent, duidelijk en consequent kon uitdrukken.

De arts voerde de euthanasie vervolgens uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.

De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.