Oordeel 2019-105, zorgvuldig, huisarts, dementie, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek

Aanvankelijke twijfel over de wilsbekwaamheid van patiënte

Uitzichtloos en ondraaglijk lijden op grond van cognitieve achteruitgang bij dementie. Na aanvankelijke twijfel bij de geraadpleegde consulent is op diens advies een specialist ouderengeneeskunde geraadpleegd door de arts. De arts, de specialist ouderengeneeskunde en uiteindelijk ook de consulent achtten patiënt wilsbekwaam ten aanzien van zijn verzoek.

Feiten en omstandigheden

Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:

a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven

Bij patiënt, een man van 70-80 jaar, werd vijftien jaar voor het overlijden de ziekte van Parkinson vastgesteld, vanaf twee jaar voor het overlijden ontwikkelde patiënt daarbij Parkinson dementie. Genezing was niet mogelijk. De behandeling was uitsluitend nog palliatief van aard.

Het lijden van patiënt bestond uit zijn stramheid. Die was inmiddels dermate erg, dat patiënt pijn had bij zijn verzorging. Hij had ernstige functionele beperkingen, pogingen tot revalidatie hadden geen effect gehad. Door zijn dementie kon patiënt zich niet altijd meer goed uiten, waardoor communicatie alleen nog mogelijk was middels gesloten vragen. Patiënt raakte daardoor in sociaal isolement.

Dagen van relatieve helderheid en alertheid wisselden af met dagen van verminderd bewustzijn, waardoor patiënt niet wist waar hij aan toe was. Hij leed onder de wetenschap dat alleen verder aftakeling zou volgen, uiteindelijk resulterend in de dood. Patiënt wilde dat niet verder meemaken.

Patiënt ervoer zijn lijden als ondraaglijk. De arts was ervan overtuigd dat het lijden voor patiënt ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren geen voor patiënt aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialisten patiënt voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.

b. Verzoek tot levensbeëindiging

Patiënt had eerder met de arts over euthanasie gesproken. Tweeënhalve maand voor het overlijden heeft patiënt de arts om daadwerkelijke uitvoering van de levensbeëindiging verzocht. Volgens de arts begreep patiënt zijn situatie, hij wist dat er geen alternatieven waren om deze te verbeteren en om die reden koos hij voor een levenseinde. De arts achtte hem wilsbekwaam ten aanzien van zijn euthanasieverzoek.

Op advies van de consulent heeft de arts een onafhankelijk specialist ouderengeneeskunde (SO) geraadpleegd om de wilsbekwaamheid van patiënt te beoordelen. De SO bezocht patiënt tweemaal, respectievelijk ongeveer drie maanden en vier weken voor het overlijden. Tijdens het eerste bezoek was communicatie met patiënt niet mogelijk en kon de SO de wilsbekwaamheid van patiënt niet vaststellen.

Ten tijde van het tweede bezoek trof de SO patiënt in een aanmerkelijk betere toestand aan. Communicatie was toen wel mogelijk, zij het in korte zinnen en met gesloten vragen. De SO twijfelde er niet aan dat patiënt zijn vragen begreep. Patiënt bevestigde desgevraagd dat hij euthanasie wilde. De SO achtte patiënt wilsbekwaam ten aanzien van zijn euthanasieverzoek. Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek.

c. Consultatie

De arts raadpleegde als consulent een onafhankelijke SCEN-arts. De consulent bezocht patiënt driemaal en gaf in zijn verslag een samenvatting van de ziektegeschiedenis en de aard van het lijden van patiënt. Nadat hij door de arts over patiënt was geïnformeerd en inzage had gekregen in de relevante medische documentatie. Naar aanleiding van het eerste bezoek, circa drie maanden voor het overlijden, adviseerde hij de arts tot voornoemde beoordeling van de wilsbekwaamheid, met het resultaat als hiervoor beschreven.

De tweede maal bezocht de consulent patiënt ongeveer een maand voor het overlijden, op een zeer warme dag, waarop geen communicatie met patiënt mogelijk was. Het derde bezoek vond drie dagen later plaats, toen het koeler was en op dat moment kon de consulent met korte, gesloten vragen met patiënt communiceren. Patiënt antwoordde toen consistent bevestigend op de vragen of hij euthanasie wenste. De consulent was van oordeel dat patiënt wilsbekwaam was ten aanzien van zijn verzoek. In zijn verslag kwam de consulent mede op basis van het gesprek met patiënt tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen was voldaan.

d. Uitvoering

De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van augustus 2012.

Beoordeling

De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.

De commissie overweegt dat in het geval er bij een patiënt sprake is van dementie van de arts wordt gevraagd met extra behoedzaamheid na te gaan of aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen is voldaan, in het bijzonder de eis inzake de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek en het ondraaglijk lijden van patiënt.

De commissie is op basis van alle door de arts overgelegde gegevens van oordeel dat de arts in het onderhavige geval de bedoelde extra behoedzaamheid heeft betracht. Bij deze patiënt met dementie heeft de arts, toen twijfels rezen over diens wilsbekwaamheid, een onafhankelijk deskundige geraadpleegd. Zowel de onafhankelijk deskundige als de consulent hebben beiden patiënt meerdere malen bezocht en hebben in hun verslag toegelicht dat en hoe zij de wilsbekwaamheid van patiënt vaststelden.

Door aldus te handelen en zijn eigen overtuiging te laten toetsen en uiteindelijk te laten bevestigen, is, naar het oordeel van de commissie, de arts van de wilsbekwaamheid van patiënt en daarmee van de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek van de patiënt, overtuigd kunnen raken. Eveneens heeft de arts de overtuiging kunnen krijgen dat patiënt ondraaglijk leed, gegeven de beschrijving van het lijden die de arts in zijn verslag opnam.

Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt en van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft de patiënt voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over zijn vooruitzichten. De arts is met patiënt tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin hij zich bevond geen redelijke andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënt heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging op verzoek medisch zorgvuldig uitgevoerd.

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.