Oordeel 2023-046, zorgvuldig, NVO-melding, aandoening van het zenuwstelsel, uitzichtloos en ondraaglijk lijden.

Patiënt leed ondraaglijk en uitzichtloos op basis van ALS.

In meldingen waarin de commissie van oordeel is dat de arts aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan heeft en die geen enkele vraag oproepen, wordt de arts vrijwel altijd in een korte brief op de hoogte gesteld van de uitkomst van de beoordeling. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de casuïstiek van de betreffende melding.

Bij een man, tussen de 70 en 80 jaar oud, werd ruim vier jaar voor het overlijden de progressieve aandoening van het zenuwstelsel amyotrofische laterale sclerose (ALS) vastgesteld. Voor ALS bestaan geen therapeutische behandelopties.

Patiënt leed aan de toenemende invaliditeit, die was begonnen met verlies van zijn handfunctie. Hierna raakte zijn armen en schouders aangedaan. Patiënt kreeg eveneens krachtverlies in zijn benen en zijn slikfunctie werd door de ziekte aangetast. Door de beperkte slikfunctie verslikte patiënt zich veelvuldig, waarna hij kortademig werd. Ook had hij veelvuldig last van krampen en pijn. Patiënt was volledig afhankelijk van anderen voor alle ADL handelingen, inclusief eten en toiletbezoek. Hij wilde niet afhankelijker worden en onder geen beding naar een verpleeghuis.

Patiënt sprak ruim twee jaar voor het overlijden in algemene zin over levensbeëindiging met de arts. Een maand voor het overlijden verzocht hij de arts over te gaan tot uitvoering van de levensbeëindiging.

Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. Patiënt had in het verleden een posttraumatische stressstoornis doorgemaakt. De arts raadpleegde een ouderenpsychiater om uit te sluiten dat er sprake was van een psychische stoornis die het verzoek van patiënt in de weg zou staan. De ouderenpsychiater stelde vast dat het euthanasieverzoek niet voortkwam uit een depressie of een andere psychiatrische ziekte en enkel en alleen door de lichamelijke achteruitgang van patiënt werd bepaald.

De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor patiënt ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren voor patiënt geen aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts patiënt voldoende had voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.

De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent, die patiënt ongeveer drie weken voor het overlijden bezocht. De consulent kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.

De arts voerde vervolgens de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.

De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.