Oordeel 2023-100, zorgvuldig, psychische aandoeningen, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, vrijwillig en weloverwogen verzoek, geen redelijke andere oplossing, onafhankelijke arts, onafhankelijk psychiater geraadpleegd.

Patiënte had diverse psychische stoornissen. De arts, de geraadpleegde onafhankelijk psychiater en de consulent waren allen van mening dat de patiënte wilsbekwaam was ten aanzien van haar euthanasieverzoek dat het lijden voor haar uitzichtloos en ondraaglijk was en dat een redelijke andere oplossing ontbrak.

Indien het euthanasieverzoek van de patiënt (in overwegende mate) voortkomt uit lijden dat het gevolg is van een psychische stoornis wordt van de arts grote behoedzaamheid verwacht. Deze behoedzaamheid betreft vooral de wilsbekwaamheid van de patiënt ten aanzien van zijn euthanasieverzoek, de uitzichtloosheid van het lijden en het ontbreken van een redelijke andere oplossing.

Het uitgangspunt van de RTE is dat de arts bij deze patiënten altijd psychiatrische expertise moet inroepen. Dit vloeit voort uit de grote behoedzaamheid die in dergelijke situaties van de arts wordt gevraagd. Doel van het inroepen van psychiatrische expertise is dat de arts zich goed laat voorlichten en kritisch reflecteert op de eigen overtuiging. De RTE toetsen of de arts een onafhankelijk psychiater heeft geraadpleegd en of deze heeft beoordeeld of de patiënt wilsbekwaam is ter zake van het verzoek, of het lijden uitzichtloos is en of een redelijke andere oplossing ontbreekt. De onafhankelijk psychiater mag zo nodig behandeladviezen geven. De arts kan zelf beslissen of hij een onafhankelijk psychiater naast een

(SCEN-)consulent raadpleegt, óf een (SCEN-)consulent die tevens psychiater is. (zie EuthanasieCode 2022, pagina 46-47).

De commissie kan besluiten een melding waarin het euthanasieverzoek (in overwegende mate) voortkwam uit lijden dat het gevolg was van een psychische stoornis af te doen met een verkort oordeel. Dat kan alleen in die situaties waarin de commissie geen enkele twijfel heeft over de vraag of de arts heeft voldaan aan alle zorgvuldigheidseisen en de arts, de door de arts geraadpleegde onafhankelijk psychiater (die mogelijk tevens de (SCEN-)consulent is) en de door de arts geraadpleegde (SCEN-)consulent het allen eens zijn over de diagnose(n), de wilsbekwaamheid van de patiënt ten aanzien van het euthanasieverzoek, het ontbreken van reële behandelmogelijkheden en het ontbreken van redelijke andere oplossingen. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de betreffende melding.

Bij patiënte, een vrouw tussen 40 en 50 jaar oud, was sprake van een ernstige therapieresistente depressieve stoornis en een gemengde persoonlijkheidsstoornis. Ook had patiënte een posttraumatische stresssstoornis (PTSS). Patiënte was uitgebreid behandeld en meerdere malen opgenomen geweest. Alle behandelingen, waaronder medicatie, psychotherapieën en ECT, hadden geen effect gehad. Patiënte had meerdere suïcidepogingen ondernomen. Het lijden van patiënte bestond uit continue ernstige somberheid, angst en wanhoop. Deze klachten waren al jaren aanwezig en er was geen zich op herstel. Patiënte kon nergens van genieten. Hierdoor kwam zij gedurende de dag nauwelijks tot activiteit. De negatieve gedachten waren in de loop der jaren qua intensiteit toegenomen. De gevoelens beheersten haar leven. Patiënte voelde zich radeloos. Vanwege verlies van energie en focus, kon patiënte ook geen afleiding meer vinden voor haar klachten. Patiënte was moegestreden en ervoer haar lijden als ondraaglijk.

Patiënte had eerder met haar toenmalige psychiater van het FACT-team over euthanasie gesproken. Hij stond achter haar verzoek, maar kon om persoonlijke redenen niet tot uitvoering over gaan. Hierna had patiënte met de psychiater waar zij was opgenomen over euthanasie gesproken. Deze psychiater had reeds een second opinion aangevraagd. Uiteindelijk wilde deze psychiater de levensbeëindiging niet uitvoeren omdat dit tot frictie zou lijden binnen haar team. Hierop heeft patiënte zich tot Expertisecentrum Euthanasie (EE) gewend. Vanwege de lange wachtlijst bij EE, heeft patiënte de arts, haar huisarts, circa drie maanden voor het overlijden om euthanasie verzocht. De arts was bereid om patiënte te begeleiden bij haar euthanasieverzoek. De arts heeft meerdere malen met patiënte over haar euthanasiewens gesproken.

Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts was ervan overtuigd dat de wens van patiënte zelf kwam, zonder dat daar druk van buitenaf speelde. Volgens de arts was patiënte consistent in haar verzoek. De arts achtte patiënte wilsbekwaam ten aanzien van haar euthanasieverzoek. De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor patiënte ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren voor patiënte geen aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts patiënte voldoende had voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.

De psychiater van de instelling waar patiënte was opgenomen had een onafhankelijk psychiater geraadpleegd, die patiënte ongeveer vier maanden voor het overlijden heeft onderzocht. De onafhankelijk psychiater kwam tot de conclusie dat patiënte wilsbekwaam was ten aanzien van haar euthanasieverzoek, dat er geen reële behandelopties meer waren voor patiënte en dat het lijden uitzichtloos was.

De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts, tevens psychiater, als consulent. De consulent bezocht patiënte ongeveer twee weken voor het overlijden. De consulent kwam tot de conclusie dat aan alle de zorgvuldigheidseisen voor euthanasie werd voldaan. De consulent achtte patiënte eveneens wilsbekwaam ten aanzien van haar verzoek.

De arts voerde vervolgens de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.

De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.