Oordeel 2023-052, zorgvuldig, somatische aandoening en psychische stoornis, vrijwillig en weloverwogen, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, geen redelijke andere oplossing, onafhankelijke arts en psychiater geraadpleegd.

Vrijwillig en weloverwogen verzoek en uitzichtloos en ondraaglijk lijden bij een patiënt met de Ziekte van Parkinson en een psychotische stoornis.

Indien het euthanasieverzoek van de patiënt (in overwegende mate) voortkomt uit lijden dat het gevolg is van een psychische stoornis wordt van de arts grote behoedzaamheid verwacht. Deze behoedzaamheid betreft vooral de wilsbekwaamheid van de patiënt ten aanzien van zijn euthanasieverzoek, de uitzichtloosheid van het lijden en het ontbreken van een redelijke andere oplossing.

Het uitgangspunt van de RTE is dat de arts bij deze patiënten altijd psychiatrische expertise moet inroepen. Dit vloeit voort uit de grote behoedzaamheid die in dergelijke situaties van de arts wordt gevraagd. Doel van het inroepen van psychiatrische expertise is dat de arts zich goed laat voorlichten en kritisch reflecteert op de eigen overtuiging. De RTE toetsen of de arts een onafhankelijk psychiater heeft geraadpleegd en of deze heeft beoordeeld of de patiënt wilsbekwaam is ter zake van het verzoek, of het lijden uitzichtloos is en of een redelijke andere oplossing ontbreekt. De onafhankelijk psychiater mag zo nodig behandeladviezen geven. De arts kan zelf beslissen of hij een onafhankelijk psychiater naast een (SCEN-)consulent raadpleegt, óf een (SCEN-)consulent die tevens psychiater is. (zie EuthanasieCode 2022, pagina 46-47).

De commissie kan besluiten een melding waarin het euthanasieverzoek (in overwegende mate) voortkwam uit lijden dat het gevolg was van een psychische stoornis af te doen met een verkort oordeel. Dat kan alleen in die situaties waarin de commissie geen enkele twijfel heeft over de vraag of de arts heeft voldaan aan alle zorgvuldigheidseisen en de arts, de door de arts geraadpleegde onafhankelijk psychiater (die mogelijk tevens de (SCEN-)consulent is) en de door de arts geraadpleegde (SCEN-)consulent het allen eens zijn over de diagnose(n), de wilsbekwaamheid van de patiënt ten aanzien van het euthanasieverzoek, het ontbreken van reële behandelmogelijkheden en het ontbreken van redelijke andere oplossingen. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de betreffende melding.

Bij een man, tussen de 60 en 70 jaar oud, werd geruime tijd voor het overlijden de ziekte van Parkinson vastgesteld. Eveneens was sprake van een psychotische stoornis door deze somatische aandoening. De behandeling van de psychose resulteerde in verergering van de symptomen van de ziekte van Parkinson, terwijl de Parkinson medicatie sufheid en slaperigheid als bijwerking had.

Het lijden van patiënt bestond uit dagelijks zeer doordringende waanideeën en achterdocht, hallucinaties en angsten. Dit vermoeide patiënt in toenemende mate. Patiënt ervoer een constant gevoel van onrust en angst en had weinig momenten van geluk meer. Hiernaast had hij last van toenemende fysieke beperkingen door de ziekte van Parkinson en moest hij worden opgenomen in een verpleeghuis.

Patiënt sprak voor het eerst met de arts over levensbeëindiging, ruim een half jaar voor het overlijden. Hij verzocht de arts tijdens dit eerste gesprek over te gaan tot uitvoering van de levensbeëindiging en herhaalde dit in elk daaropvolgend gesprek.

Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. Patiënt kon zichzelf goed verwoorden, en begreep volgens de arts goed wat hij vroeg. Hij was goed op de hoogte van zijn diagnoses en behandelingen en begreep dat er geen andere opties waren om zijn lijden te verlichten.

De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor patiënt ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren voor patiënt geen aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts patiënt voldoende had voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en zijn vooruitzichten.

De arts raadpleegde een onafhankelijk psychiater, die patiënt ongeveer twee weken voor het overlijden bezocht. De onafhankelijk psychiater kwam tot de conclusie dat patiënt wilsbekwaam was ten aanzien van zijn euthanasieverzoek, dat er geen reële behandelopties meer waren voor patiënt en dat het lijden uitzichtloos was.

De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts als consulent, die patiënt een week voor het overlijden bezocht. De consulent kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.

De arts voerde vervolgens de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.

De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.