Oordeel 2023-051, zorgvuldig, psychische stoornissen, vrijwillig en weloverwogen verzoek, ondraaglijk en uitzichtloos lijden, geen redelijke andere oplossing, onafhankelijk arts en psychiater geraadpleegd.

Vrijwillig en weloverwogen verzoek bij patiënte met somatische symptoomstoornis op grond waarvan er sprake was van een uitzichtloos en ondraaglijk lijden.

Indien het euthanasieverzoek van de patiënt voortkomt uit lijden dat het gevolg is van een psychische stoornis wordt van de arts grote behoedzaamheid verwacht. Deze behoedzaamheid betreft vooral de wilsbekwaamheid van de patiënt ten aanzien van zijn euthanasieverzoek, de uitzichtloosheid van het lijden en het ontbreken van een redelijke andere oplossing.

Het uitgangspunt van de RTE is dat de arts bij deze patiënten altijd psychiatrische expertise moet inroepen. Dit vloeit voort uit de grote behoedzaamheid die in dergelijke situaties van de arts wordt gevraagd. Doel van het inroepen van psychiatrische expertise is dat de arts zich goed laat voorlichten en kritisch reflecteert op de eigen overtuiging. De RTE toetsen of de arts een onafhankelijk psychiater heeft geraadpleegd en of deze heeft beoordeeld of de patiënt wilsbekwaam is ter zake van het verzoek, of het lijden uitzichtloos is en of een redelijke andere oplossing ontbreekt. De onafhankelijk psychiater mag zo nodig behandeladviezen geven. De arts kan zelf beslissen of hij een onafhankelijk psychiater naast een (SCEN-) consulent raadpleegt, óf een (SCEN-)consulent die tevens psychiater is. (zie EuthanasieCode 2022, pagina 46-47).

De commissie kan besluiten een melding waarin het euthanasieverzoek (in overwegende mate) voortkwam uit lijden dat het gevolg was van een psychische stoornis af te doen met een verkort oordeel. Dat kan alleen in die situaties waarin de commissie geen enkele twijfel heeft over de vraag of de arts heeft voldaan aan alle zorgvuldigheidseisen en de arts, de door de arts geraadpleegde onafhankelijk psychiater (die mogelijk tevens de (SCEN-)consulent is) en de door de arts geraadpleegde (SCEN-)consulent het allen eens zijn over de diagnose(n), de wilsbekwaamheid van de patiënt ten aanzien van het euthanasieverzoek, het ontbreken van reële behandelmogelijkheden en het ontbreken van redelijke andere oplossingen. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de betreffende melding.

Een vrouw, tussen de 60 en 70 jaar oud, leed aan een somatische symptoomstoornis na een val tegen een kast, ruim veertig jaar voor het overlijden. Hierbij had zij ernstige pijn en klachten in meerdere orgaansystemen, duizeligheid, blaaspijn, een beperkte mobiliteit, incontinentie voor urine en ontlasting en oorsuizen. Hiernaast had zij een niet-medisch te onderbouwen intolerantie voor alle pijnmedicatie. Behandelingen van welke aard dan ook sloegen niet aan. De pijnspecialist en uroloog gaven aan dat er geen realistische behandelmogelijkheden waren. De psychosomatische fysiotherapeut achtte haar situatie irreversibel.

Patiënte had het gevoel dat zij alleen maar aan het overleven was. Zij voelde de gehele dag een brandende pijn in haar gehele lichaam. Ze had tintelingen in haar armen en benen en moest tot wel veertig keer per dag naar het toilet. Patiënte was wanhopig op zoek naar begrip voor haar radeloosheid, haar pijn en haar onvermogen om nog iets te maken van haar leven. Zij kon de mentale component van haar symptoomstoornis echter niet erkennen.

De huisarts van patiënte toonde zich zeer betrokken, maar vond de casus te complex. Hierop wendde patiënte zich tot het Expertisecentrum Euthanasie. Zij sprak voor het eerst met de arts in algemene zin over levensbeëindiging, ruim anderhalf jaar voor het overlijden. Zij sprak vijfmaal met de arts en herhaalde haar verzoek tot levensbeëindiging in elk gesprek.

Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor patiënte ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren voor patiënte geen aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts patiënte voldoende had voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.

De arts raadpleegde een onafhankelijk psychiater, die patiënte ruim twee maanden voor het overlijden tweemaal bezocht. De onafhankelijk psychiater was gespecialiseerd in Aanhoudende Lichamelijke Klachten (ALK). Zij kwam tot de conclusie dat patiënte wilsbekwaam was ten aanzien van haar euthanasieverzoek, dat er geen reële behandelopties meer waren voor patiënte en dat het lijden uitzichtloos was.

De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts, tevens psychiater, als consulent, die patiënte ongeveer vijf weken voor het overlijden bezocht. De consulent kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.

De arts voerde vervolgens de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.

De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.