Oordeel 2023-071, zorgvuldig, psychische aandoeningen, vrijwillig en weloverwogen verzoek, ondraaglijk en uitzichtloos lijden, geen redelijke andere oplossing, onafhankelijke arts en psychiater geraadpleegd.

Vrijwillig en weloverwogen verzoek bij patiënte met diverse psychische stoornissen.  

Indien het euthanasieverzoek van de patiënt (in overwegende mate) voortkomt uit lijden dat het gevolg is van een psychische stoornis wordt van de arts grote behoedzaamheid verwacht. Deze behoedzaamheid betreft vooral de wilsbekwaamheid van de patiënt ten aanzien van zijn euthanasieverzoek, de uitzichtloosheid van het lijden en het ontbreken van een redelijke andere oplossing.

Het uitgangspunt van de RTE is dat de arts bij deze patiënten altijd psychiatrische expertise moet inroepen. Dit vloeit voort uit de grote behoedzaamheid die in dergelijke situaties van de arts wordt gevraagd. Doel van het inroepen van psychiatrische expertise is dat de arts zich goed laat voorlichten en kritisch reflecteert op de eigen overtuiging. De RTE toetsen of de arts een onafhankelijk psychiater heeft geraadpleegd en of deze heeft beoordeeld of de patiënt wilsbekwaam is ter zake van het verzoek, of het lijden uitzichtloos is en of een redelijke andere oplossing ontbreekt. De onafhankelijk psychiater mag zo nodig behandeladviezen geven. De arts kan zelf beslissen of hij een onafhankelijk psychiater naast een (SCEN-) consulent raadpleegt, óf een (SCEN-)consulent die tevens psychiater is. (zie EuthanasieCode 2022, pagina 46-47).

De commissie kan besluiten een melding waarin het euthanasieverzoek (in overwegende mate) voortkwam uit lijden dat het gevolg was van een psychische stoornis af te doen met een verkort oordeel. Dat kan alleen in die situaties waarin de commissie geen enkele twijfel heeft over de vraag of de arts heeft voldaan aan alle zorgvuldigheidseisen en de arts, de door de arts geraadpleegde onafhankelijk psychiater (die mogelijk tevens de (SCEN-)consulent is) en de door de arts geraadpleegde (SCEN-)consulent het allen eens zijn over de diagnose(n), de wilsbekwaamheid van de patiënt ten aanzien van het euthanasieverzoek, het ontbreken van reële behandelmogelijkheden en het ontbreken van redelijke andere oplossingen. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de betreffende melding.

Bij een vrouw, tussen de 50 en 60 jaar oud, was sprake van een posttraumatische stressstoornis (PTSS), een depressie, slapeloosheid, een chronisch vermoeidheidssyndroom en aanhoudende lichamelijke klachten (ALK). Hiernaast was sprake van persoonlijkheidsproblematiek.

Patiënte had diverse behandelingen gevolgd, zonder het gewenste resultaat: het slapen, de PTSS, de dysthyme klachten en de pijnklachten samenhangend met ALK interacteerden met elkaar en maakten dat het lijden van patiënte niet verminderde. Haar chronisch sombere stemming in combinatie met haar lichamelijke klachten, kostten haar enorm veel energie om de dag door te komen.

De PTSS en slapeloosheid waren volgens patiënte ontstaan na haar laatste militaire uitzending. Door de oorlog in Oekraïne verergerden haar PTSS-klachten.

Een halfjaar voor het overlijden sprak patiënte voor het eerst met de arts over levensbeëindiging. Zij verzocht de arts daarbij direct over te gaan tot uitvoering van de levensbeëindiging en herhaalde dit in elk daaropvolgend gesprek. 

Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. Volgens de arts deed patiënte geen uitingen waardoor de arts twijfelde aan de weloverwogenheid van het euthanasieverzoek van patiënte. Zij was altijd consistent in haar antwoorden en patiënte toonde geduld voor het zorgvuldige traject dat moest worden doorlopen.

De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor patiënte ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren voor patiënte geen aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts patiënte voldoende had voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.

De arts raadpleegde een onafhankelijk psychiater, die patiënte ruim drie maanden voor het overlijden bezocht. De onafhankelijk psychiater kwam tot de conclusie dat patiënte wilsbekwaam was ten aanzien van haar euthanasieverzoek, dat er geen reële behandelopties meer waren voor patiënte en dat het lijden uitzichtloos was.

De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts, tevens psychiater, als consulent, die patiënte ruim een week voor het overlijden bezocht. De consulent kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.

De arts voerde vervolgens de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.

De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.