Oordeel 2023-040, zorgvuldig, psychische stoornissen, vrijwillig en weloverwogen verzoek, uitzichtloos en ondraaglijk lijden, geen redelijke andere oplossing, onafhankelijke arts en psychiater geraadpleegd.

Vrijwillig en weloverwogen verzoek bij een patiënte met meerdere psychische stoornissen.  

Indien het euthanasieverzoek van de patiënt (in overwegende mate) voortkomt uit lijden dat het gevolg is van een psychische stoornis wordt van de arts grote behoedzaamheid verwacht. Deze behoedzaamheid betreft vooral de wilsbekwaamheid van de patiënt ten aanzien van zijn euthanasieverzoek, de uitzichtloosheid van het lijden en het ontbreken van een redelijke andere oplossing.

Het uitgangspunt van de RTE is dat de arts bij deze patiënten altijd psychiatrische expertise moet inroepen. Dit vloeit voort uit de grote behoedzaamheid die in dergelijke situaties van de arts wordt gevraagd. Doel van het inroepen van psychiatrische expertise is dat de arts zich goed laat voorlichten en kritisch reflecteert op de eigen overtuiging. De RTE toetsen of de arts een onafhankelijk psychiater heeft geraadpleegd en of deze heeft beoordeeld of de patiënt wilsbekwaam is ter zake van het verzoek, of het lijden uitzichtloos is en of een redelijke andere oplossing ontbreekt. De onafhankelijk psychiater mag zo nodig behandeladviezen geven. De arts kan zelf beslissen of hij een onafhankelijk psychiater naast een (SCEN-)consulent raadpleegt, óf een (SCEN-)consulent die tevens psychiater is. (zie EuthanasieCode 2022, pagina 46-47).

De commissie kan besluiten een melding waarin het euthanasieverzoek (in overwegende mate) voortkwam uit lijden dat het gevolg was van een psychische stoornis af te doen met een verkort oordeel. Dat kan alleen in die situaties waarin de commissie geen enkele twijfel heeft over de vraag of de arts heeft voldaan aan alle zorgvuldigheidseisen en de arts, de door de arts geraadpleegde onafhankelijk psychiater (die mogelijk tevens de (SCEN-)consulent is) en de door de arts geraadpleegde (SCEN-)consulent het allen eens zijn over de diagnose(n), de wilsbekwaamheid van de patiënt ten aanzien van het euthanasieverzoek, het ontbreken van reële behandelmogelijkheden en het ontbreken van redelijke andere oplossingen. De hieronder staande casus betreft een dergelijke melding. De tekst is dus niet een verzonden oordeel, maar een samenvatting van de betreffende melding.

Een vrouw, tussen de 50 en 60 jaar oud, was gediagnosticeerd met een borderline persoonlijkheidsstoornis, recidiverende depressies, chronische suïcidaliteit en een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol. De stemmings- en hechtingsklachten waren begonnen in haar puberteit en altijd aanwezig gebleven.

Diverse medicamenteuze en therapeutische behandelopties werden geprobeerd, zonder afdoende resultaat. Zowel de borderline persoonlijkheidsstoornis als haar langdurig alcoholmisbruik waren zeer therapieresistent gebleken, hetgeen ertoe leidde dat er geen behandelopties meer waren om het lijden van patiënte te verlichten.

Patiënte ervoer een grote leegte in haar bestaan, die zowel oorzaak als gevolg van haar psychisch lijden leek te zijn. Zij voelde zich eenzaam, afgewezen en minderwaardig. Ook had zij voortdurend angst voor verlating. Hierdoor was patiënte niet in staat zich te verbinden met de mensen om haar heen. Patiënte had continu gedachten aan zelfmoord plegen, maar wilde op een humane manier sterven.

De huisarts van patiënte voelde zichzelf niet bekwaam om een euthanasietraject dat werd ingegeven door psychisch lijden, op te pakken. Hierop wendde patiënte zich tot het Expertisecentrum Euthanasie. De arts voerde vier gesprekken met patiënte, waarbij patiënte de arts direct tijdens het eerste gesprek verzocht over te gaan tot uitvoering van de levensbeëindiging.

Volgens de arts was er sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. Tijdens de diverse gesprekken met de arts en de geconsulteerde psychiaters was patiënte niet onder invloed van alcohol. Zij kon zeer duidelijk en invoelbaar logisch verwoorden waarom haar lege bestaan uitzichtloos was geworden. Hierdoor achtte de arts patiënte wilsbekwaam.

De arts was er voorts van overtuigd dat het lijden voor patiënte ondraaglijk en naar heersend medisch inzicht uitzichtloos was. Er waren voor patiënte geen aanvaardbare mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Verder kon uit de stukken worden afgeleid dat de arts patiënte voldoende had voorgelicht over de situatie waarin zij zich bevond en haar vooruitzichten.

De arts raadpleegde een onafhankelijk psychiater, die patiënte bijna twee maanden voor het overlijden bezocht. De onafhankelijk psychiater kwam tot de conclusie dat patiënte wilsbekwaam was ten aanzien van haar euthanasieverzoek, dat er geen reële behandelopties meer waren voor patiënte en dat het lijden uitzichtloos was.

De arts raadpleegde een onafhankelijke SCEN-arts, tevens psychiater, als consulent, die patiënte ruim een maand voor het overlijden bezocht. De consulent kwam tot de conclusie dat aan de zorgvuldigheidseisen werd voldaan.

De arts voerde vervolgens de euthanasie uit met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.

De commissie kwam tot het oordeel dat de arts gehandeld heeft overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen.