De arts heeft grote behoedzaamheid betracht bij de euthanasie van een patiënte met vergevorderde dementie. De patiënte was niet meer wilsbekwaam ten tijde van de uitvoering van de euthanasie. De arts heeft zich gebaseerd op de schriftelijke wilsverklaring conform art. 2 lid 2 Wtl.

Introductie van het praktijkvoorbeeld

Bij patiënte, een vrouw van tussen de 80-90 jaar, werd, na een periode van toenemende klachten, circa vijftien jaar voor het overlijden de ziekte van Alzheimer vastgesteld. De ziekteprogressie verliep aanvankelijk langzaam, maar in de laatste jaren ging zij hard achteruit. Patiënte was sinds anderhalf jaar opgenomen in een zorginstelling, omdat wonen in de thuissituatie niet meer houdbaar was. Patiënte had altijd aangegeven dat zij pertinent niet in een verpleeghuis opgenomen wilde worden, mede omdat zij de opname van haar moeder als een schrikbeeld had ervaren. Ten tijde van de (crisis)opname in het verpleeghuis was patiënte al wilsonbekwaam geworden.

In het verpleeghuis uitte patiënte zich het grootste gedeelte van de dag verdrietig, boos, wanhopig en onrustig. Zij kende korte momenten waarin zij rustiger was, namelijk wanneer haar man of haar kinderen op bezoek waren. Als zij vertrokken waren, ging patiënte direct naar hen op zoek.

Patiënte bleef dan aan de verpleging vragen waar haar man of kinderen waren en bleef op de afdeling zoekend gedrag vertonen. In de nachten dwaalde patiënte geregeld over de gang en ook dan was zij op zoek naar haar man. Patiënte uitte zich vaak boos richting haar medebewoners.

Daarnaast was patiënte incontinent en voor haar dagelijkse verzorging volledig afhankelijk van anderen.

Patiënte had vanaf haar diagnose, toen zij nog wel wilsbekwaam was, vaak bij haar huisarts, behandelaars en familie herhaald dat zij euthanasie wilde als zij niet meer thuis kon wonen. Zij sprak in de jaren daarna geregeld met haar huisarts over haar ziekte en over het moment dat zij euthanasie wenste. Vier jaar voor het overlijden stelde patiënte een schriftelijke wilsverklaring op waarin zij opnam wanneer zij euthanasie wilde. De huisarts verklaarde dat patiënte ten tijde van het opstellen van haar wilsverklaring wilsbekwaam was.

Ongeveer een jaar na de opname van patiënte in het verpleeghuis verzocht de familie van patiënte aan de huisarts om het euthanasieverzoek van hun moeder in te willigen, omdat zij in de situatie was beland die zij nooit had gewild en die beschreven stond in haar wilsverklaring. De huisarts heeft dit geëxploreerd, maar wilde hier vanwege hem moverende redenen geen verdere uitvoering aan geven. De huisarts heeft, met instemming van de familie, het Expertisecentrum Euthanasie benaderd.

De arts maakte circa negen maanden voor de uitvoering van de euthanasie voor het eerst kennis met patiënte. De arts heeft patiënte in totaal zes keer bezocht. De arts heeft telkens geprobeerd om op zinvolle wijze met patiënte over haar euthanasieverzoek te spreken, maar dat bleek niet meer mogelijk. De arts was ervan overtuigd geraakt dat hij kon overgaan tot uitvoering van levensbeëindiging op basis van de schriftelijke wilsverklaring van patiënte.

De arts raadpleegde een specialist ouderengeneeskunde als onafhankelijk deskundige. Deze beoordeelde patiënte circa drie maanden voor de uitvoering van de levensbeëindiging. De arts raadpleegde een onafhankelijk SCEN-arts als consulent. Deze bezocht patiënte ongeveer twee maanden voor de uitvoering van de levensbeëindiging.

Vanwege het onrustige en onvoorspelbare gedrag van patiënte, kreeg patiënte premedicatie voorafgaand aan de uitvoering. De arts heeft vervolgens de levensbeëindiging op verzoek uitgevoerd met de middelen, in de hoeveelheid en op de wijze als aanbevolen in de KNMG/KNMP Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van september 2021.

Overwegingen van de commissie

Aan de hand van de feiten en omstandigheden ontleend aan het dossier en voor zover relevant overweegt de commissie als volgt:

Beslissing

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2, eerste lid, Wtl. Ook is voldaan aan de voorwaarden bepaald in artikel 2, tweede lid, Wtl.